Rolnummer: 22-002810-10
Parketnummer: 11-023209-10
Datum uitspraak: 30 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Dordrecht van 10 mei 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1979,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, verdachte op of omstreeks 23 augustus 2009 te Hendrik-Ido-Ambacht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A 16, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering en het hof zich ook overigens daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2009 te Hendrik-Ido-Ambacht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A 16, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er in het onderhavige geval sprake is van - naar het hof begrijpt - overmacht, nu het de verdachte niet valt te verwijten dat hij op 23 augustus 2009 niet over een geldig Nederlands rijbewijs beschikte. De raadsman heeft aldus willen bepleiten dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, omdat het voorgaande een strafuitsluitingsgrond oplevert.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem - nadat de termijn als bedoeld in artikel 108, eerste lid, sub g van de Wegenverkeerswet 1994 was verstreken - door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) te kennen was gegeven dat aan hem op grond van zijn verblijfsrechtelijke status geen Nederlands rijbewijs zou worden afgegeven. Nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte na die enkele kennisgeving van het CBR op enigerlei wijze pogingen heeft ondernomen om via reguliere wegen alsnog aan een Nederlands rijbewijs te komen, maar er in plaats daarvan van meet af aan willens en wetens voor heeft gekozen om zonder Nederlands rijbewijs door te rijden en bovendien een alternatieve wijze van vervoer niet uitgesloten was, komt hem geen beroep op overmacht toe. Het hof verwerpt het verweer.
De verdachte is dan ook, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, strafbaar.
Alternatief strafbaarheid van de verdachte, z.o.z.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte - naar het hof begrijpt - een beroep op overmacht toekomt en dat hij dientengevolge behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging. De verdachte zou vanwege zijn verblijfsrechtelijke status onterecht beperkt zijn in de mogelijkheid tot verkrijging van een Nederlands rijbewijs. Voorts zou een andere wijze van vervoer, anders dan zelf zonder rijbewijs te rijden, niet realistisch zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de feiten die ten grondslag liggen aan het beroep op overmacht onvoldoende door de verdediging zijn onderbouwd en evenmin aannemelijk zijn geworden. Het hof verwerpt het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2012 is de verdachte tweemaal eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts neemt het hof met in achtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht eerdere strafoplegging in aanmerking.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. J.H. Wesselink, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 maart 2012.
Mr. J.H. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.