Rolnummer: 22-006582-10
Parketnummer: 09-535465-09
Datum uitspraak: 19 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1962,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals heeft gestoken en/of gesneden en/of opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals heeft gestoken en/of gesneden en/of opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te Leiden opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals en/of een (middel)vinger heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2009 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes éénmaal in de hals van[b1] die [slachtoffer] heeft gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren gevoerd door de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij het letsel in de nek van het slachtoffer niet heeft toegebracht met een mes, maar met de nagel van de wijsvinger van zijn linkerhand. Het mes had de verdachte op dat moment wel in diezelfde hand, maar de punt van dat mes kwam volgens de verdachte niet uit boven de nagel van de wijsvinger waarmee hij het letsel heeft veroorzaakt.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een afgebroken tak als wapen heeft gebruikt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij voor het eerst het voornoemde verweer gevoerd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts geen verklaring gegeven voor de diepe snee die het slachtoffer in zijn vinger heeft opgelopen, terwijl het slachtoffer daarover heeft verklaard dat die snee is ontstaan toen verdachte met een mes een aantal stekende bewegingen in zijn richting maakte. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat het aangaan van een gevecht met de punt van een mes aan de binnenkant van de vinger/hand gezien het gevaar dat daarvan uitgaat voor degene die dat mes vastheeft geenszins voor de hand ligt, gaat het hof ervan uit dat de verdachte het nekletsel met het mes heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van het primair en (meer) subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen.
Het hof verwerpt dit verweer, nu de verdachte door het slachtoffer aan te vallen met een mes op zodanige wijze dat hij het slachtoffer met dat mes in de hals heeft gesneden[b2], gelet op de zich daar bevindende halsslagader (hetgeen een feit van algemene wetenschap is), willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou kunnen komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een mes[b3] het slachtoffer in de hals te snijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het bij een poging is gebleven is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Dit alles rekent het hof de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof ziet in de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte[b4] persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name gelet op de aard en ernst van het misdrijf, geen grond om de verdachte in het geheel geen onvoorwaardelijke[b5] gevangenisstraf op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2012.