ECLI:NL:GHSGR:2012:BW3483

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003762-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en het verhullen van de herkomst van een personenauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft in de periode van 19 augustus 2002 tot en met 14 september 2005 op verschillende locaties in Nederland, waaronder Rotterdam en Amsterdam, meermalen grote hoeveelheden vreemde valuta gewisseld, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders in totaal ongeveer €1.367.566,61 aan Britse ponden, Schotse ponden, Zwitserse franken en Nederlandse guldens hebben verwisseld. De verdachte heeft ook een BMW X5 aangeschaft via een schijnleaseconstructie, waarbij hij de herkomst van de auto verhulde, terwijl hij wist dat deze afkomstig was uit misdrijf. Tijdens de rechtszaak heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat deze gebaseerd was op een afgeluisterd geheimhoudersgesprek zonder machtiging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aanhouding rechtmatig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003762-08
Parketnummer: 10-750202-05
Datum uitspraak: 17 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortejaar] 1965,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 november 2010 en 3 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, onderdelen IV en V, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, onderdelen I, II, III, VI en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van de feiten 1 primair onderdelen IV en V, 3, 4, 5, 6.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2002 tot en met 14 september 2005 te Rotterdam en/of Breda en/of Delft en/of Den Haag en/of Dordrecht en/of Amsterdam en/of Wassenaar en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s)meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) voorwerp(en) te weten (een) grote hoeveelhe(i)d(en) Britse ponden (GBP) en/of Schotse ponden (SCP) en/of Zwitserse franken (CHF), en/of Nederlandse guldens (NLG) in elk geval (vreemde en/of oude) valuta('s), (na omrekening naar euro's in totaal ongeveer €1.367.566,61),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemde voorwerp(en) gebruik gemaakt door dat/die voorwerp(en) steeds om te wisselen tegen eurocoupures, te weten (onder meer) de navolgende geldbedragen op de navolgende data in de navolgende plaatsen:
I
(61, althans) een aantal, althans een valutawisseling(en) (van telkens circa 1.000 tot 10.000 GBP/SCP, althans bedragen variërend van 60 GBP en/of 20 SCP
tot 10.000 GBP en/of 5.000 SCP, althans een geldbedrag) met verdachte als opdrachtgever/begunstigde:
13 december 2002 te Den Haag GBP 5.000
15 januari 2003 te Rotterdam GBP 6.000
15 januari 2003 te Den Haag GBP 5.000
15 januari 2004 te Rotterdam GBP 5.600
15 januari 2004 te Delft GBP 5.310
21 mei 2004 te Rotterdam GBP 6.000
14 oktober 2004 te Amsterdam GBP 5.000
en/of de overige transacties, zoals genoemd in de bijlage(n) (die overeenkomt met p. 28 + 29 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen);
II
(éénentwintig (21), althans) een aantal, althans een valutawisselingen (van telkens circa 5.000 tot 15.000 en/of 3O.000 GBP en/of 85.000 CHF, althans
bedragen variërend van 4.600 GBP tot 31.170 GBP en/of 85.000 CHF,
althans een geldbedrag) (totaal circa 202.905 GBP en/of CHF 85.000, althans een geldbedrag) met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 1]:
23 december 2003 te Rotterdam GBP 5.360
9 februari 2004 te Rotterdam GBP 5.000
9 maart 2004 te Rotterdam GBP 5.000
10 juni 2005 te Rotterdam GBP 14.460
24 augustus 2005 te Rotterdam GBP 29.880
27 augustus 2005 te Rotterdam GBP 31.170
14 september 2005 te Rotterdam CHF 85.000
en/of de overige transacties genoemd in de bijlage(n) (die overeenkomst met p. 24 + 25 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen;
III
(vierentwintig (24), althans) een aantal, althans een valutawisselingen (van telkens circa 5.000 of 6.000 of 15.000 of 20.000 GBP of CHF 85.000, althans
bedragen variërend van 3.000 GBP tot 22.980 GBP en/of
CHF 85.000, althans een geldbedrag) (totaal circa 211.930 GBP en/of CHF 85.000, althans een geldbedrag) met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 2]
10 december 2003 te Amsterdam GBP 6.000
16 januari 2004 te Den Haag GBP 5.500
17 januari 2004 te Den Haag GBP 5.500
23 februari 2005 te Rotterdam GBP 15.960
10 juni 2005 te Rotterdam GBP 13.900
14 september 2005 te Rotterdam CHF 85.000
en/of de overige transacties genoemd in de bijlage(n) (die overeenkomt met p. 19 + 21 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen);
VI
een (1) valutawisseling met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 3]:
24 februari 2003 te Den Haag SCP 4.000
en/of de overige transacties genoemd in de bijlage(n) (die overeenkomt met p. 487 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2002 tot en met 14 september 2005,
te Rotterdam en/ofte Breda en/of te Delft en/of te
Den haag en/of te Dordrecht en/of te Amsterdam en/of te Wassenaar en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) grote hoeveelhe(i)d(en) Britse ponden (GBP) en/of Schotse ponden (SCP) en/of Zwitserse franken (CHF), en/of
Nederlandse guldens (NLG), in elk geval (vreemde en/of oude) valuta('s), (na omrekening naar euro's ongeveer €l.367.566,61), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans (telkens) van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat bovengenoemd(e) valuta, althans dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2005 tot en met 21 september 2005, te Amersfoort en/of elders in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van een voorwerp, te weten een personenauto BMW X5 (met kenteken [kentekennr.]), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die personenauto was en/of wie die personenauto voorhanden had, terwijl hij, verdachte wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die personenauto, althans dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
een voorwerp, te weten een personenauto BMW X5 (met kenteken [kentekennr.])
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die personenauto, althans dat voorwerp gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat die personenauto, althans dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, immers heeft/hebben hij, verdachte
en/of zijn mededader(s)
- (een) lease-overeenkomst(en) met betrekking tot die personenauto BMW X5 ([kentekennr.]) (zie bijlage(n) op de pagina's 372 en 373 van het zaaksdossier
Rotterdam/witwassen) gesloten, terwijl feitelijk (beoogd werd dat) de eigendom van die personenauto (zou) is overgegaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer met betrekking tot ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging bepleit.
Ter adstructie heeft hij - in de kern en voor zover thans van belang - het volgende betoogd. De aanhouding van de verdachte heeft onrechtmatig plaatsgevonden, nu deze aanhouding, gelet op de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, niet anders heeft kunnen plaatsvinden dan na kennisneming van een telefoongesprek tussen de verdachte en zijn toenmalige advocaat waarin een afspraak is gemaakt om elkaar te ontmoeten, een zogenaamd geheimhoudersgesprek. Voor het afluisteren van dat gesprek bevindt zich geen machtiging in het dossier.
Deze gang van zaken levert een zodanige inbreuk op de beginselen van behoorlijk procesorde op dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande het navolgende.
Naar aanleiding van de door dit hof ter terechtzitting van 12 november 2010 geformuleerde vragen, zijn er door de politie Rotterdam Rijnmond aanvullende processen-verbaal opgemaakt, welke, samen met de verzochte tapgesprekken en machtigingen, gevoegd zijn in het dossier. Blijkens het ambtsedige proces-verbaal van bevindingen 203/2005, documentcode 1012221530.AMB d.d. 4 januari 2011, opgemaakt en ondertekend door brigadier R. Kreling, tactisch coördinator van het onderzoek Kreta worden alle ingezette BOB-middelen in het onderzoek gedekt door de benodigde machtigingen of vorderingen.
Blijkens het ambtsedige proces-verbaal van bevindingen 203/2005, documentcode 1012221415.AMB d.d. 4 januari 2011, opgemaakt en ondertekend door brigadier R. Kreling, tactisch coördinator van het onderzoek Kreta, zijn er in de periode rondom de aanhouding van de verdachte geen geheimhoudersgesprekken afgeluisterd en opgenomen. Voorts is gerelateerd dat de aanhouding van verdachte op 21 september 2005 het gevolg was van een combinatie van uitgeluisterde telefoongesprekken en observatiewaarnemingen, waarbij verwezen is naar het proces-verbaal met nummer 0704231200AMB. Blijkens dit proces-verbaal bestond op grond van de uitgeluisterde gesprekken het vermoeden dat de medeverdachte [medeverdachte 4] op 21 september 20005 een ontmoeting zou hebben met de verdachte en is [medeverdachte 4] die ochtend onder observatie genomen door een observatieteam van de politie Rotterdam Rijnmond. Toen werd waargenomen dat [medeverdachte 4] contact maakte met een persoon, die herkend werd als zijnde de verdachte, is de op [medeverdachte 4] verrichte observatie beëindigd en is de observatie voortgezet op de verdachte, hetgeen vervolgens tot de aanhouding van de verdachte heeft geleid.
Het hof heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van voornoemde processen-verbaal.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 april 2012 is de vorengenoemde gang van zaken andermaal bevestigd door de advocaat-generaal.
Dat de observatie, zoals de raadsman stelt, op de verdachte is beëindigd, vindt derhalve geen steun in de zich in het dossier bevindende stukken.
Nu er daarenboven, noch blijkens de in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde tapverslagen/machtigingen noch blijkens de overige stukken in het dossier in de periode rondom de aanhouding van de verdachte telefoongesprekken zonder machtiging zijn afgeluisterd en evenmin telefoongesprekken tussen de verdachte en bedoelde raadsman zijn afgeluisterd en opgenomen heeft de aanhouding van de verdachte, gelet op het vorenvermelde, naar het oordeel van het hof rechtmatig plaatsgevonden.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Voor zover de raadsman een verzoek tot verrichten van nader onderzoek hieromtrent heeft willen doen, wijst het hof dat verzoek af en overweegt het te dien aanzien dat het dit, gelet op vorenoverwogene, niet noodzakelijk acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, onderdelen I, II, III en VI en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op tijdstippen in de periode van 19 augustus 2002 tot en met 14 september 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders meermalen voorwerpen te weten hoeveelheden Britse ponden (GBP) en Schotse ponden (SCP) en Zwitserse franken (CHF), voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, door die voorwerpen steeds om te wisselen tegen eurocoupures,
te weten de navolgende bedragen op de navolgende data in de navolgende plaatsen:
I
met verdachte als opdrachtgever/begunstigde:
13 december 2002 te Den Haag GBP 5.000
15 januari 2003 te Rotterdam GBP 6.000
15 januari 2003 te Den Haag GBP 5.000
15 januari 2004 te Rotterdam GBP 5.600
15 januari 2004 te Delft GBP 5.310
21 mei 2004 te Rotterdam GBP 6.000
14 oktober 2004 te Amsterdam GBP 5.000
en de overige geldbedragen, zoals genoemd in de bijlage(n) (die overeenkomen met p. 28 + 29 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen);
II
bedragen met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 2]:
23 december 2003 te Rotterdam GBP 5.360
9 februari 2004 te Rotterdam GBP 5.000
9 maart 2004 te Rotterdam GBP 5.000
10 juni 2005 te Rotterdam GBP 14.460
24 augustus 2005 te Rotterdam GBP 29.880
27 augustus 2005 te Rotterdam GBP 31.170
14 september 2005 te Rotterdam CHF 85.000
en de overige geldbedragen genoemd in de bijlagen (die overeenkomen met p. 24 + 25 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen;
III
bedragen met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 2]
10 december 2003 te Amsterdam GBP 6.000
16 januari 2004 te Den Haag GBP 5.500
17 januari 2004 te Den Haag GBP 5.500
23 februari 2005 te Rotterdam GBP 15.960
10 juni 2005 te Rotterdam GBP 13.900
14 september 2005 te Rotterdam CHF 85.000
en de overige geldbedragen genoemd in de bijlagen (die overeenkomen met p. 19 + 21 van het zaaksdossier Rotterdam/witwassen);
VI
een bedrag met als opdrachtgever/begunstigde [medeverdachte 3]:
24 februari 2003 te Den Haag SCP 4.000
terwijl verdachte en zijn mededaders (telkens) wisten, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
hij in de periode van 31 maart 2005 tot en met 21 september 2005, in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
van een voorwerp, te weten een personenauto BMW X5 met kenteken [kentekennr.], verhuld, wie de rechthebbende van die personenauto was terwijl hij, verdachte wist,
dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf immers hebben hij, verdachte
en/of zijn mededader(s)
- een lease-overeenkomst(en) met betrekking tot die personenauto BMW X5 ([kentekennr.]) gesloten, terwijl feitelijk beoogd werd dat) de eigendom van die personenauto zou overgaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsverweren
De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven- vrijspraak van het onder 1, in al zijn onderdelen, en 2 ten laste gelegde bepleit, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de bedragen die door hem en zijn medeverdachten werden gewisseld en het geld waarmee de BMW is gekocht van enig misdrijf afkomstig waren.
De verdachte heeft met betrekking tot de op zijn naam staande wisseltransacties verklaard dat hij als service wisselde voor nette Engelse zakenvrienden, die hij op zogenoemde Ritchie-Bros veilingen, waar landbouwmachines worden verhandeld, heeft ontmoet. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij ter onderbouwing van zijn stelling desgevraagd opgave van een drietal namen/woonplaatsen van Engelse personen die hij op de veiling heeft ontmoet, gedaan.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt en gaat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van het volgende uit.
- Er zijn gedurende een lange periode, te weten ruim drie jaren, frequent een groot aantal wisseltransacties, met een aanzienlijk totaalwaarde, gedaan.
- Uit verschillende meldingen gedaan aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties blijkt dat de verdachte een groot aantal als verdacht aangemerkte (wissel)transacties heeft verricht, waarbij hij als vestigingsadres een ander dan zijn eigen GBA-adres gebruikte.
- Legale inkomsten van de verdachte die de herkomst van de gewisselde buitenlandse valuta zouden kunnen verklaren, zijn niet aannemelijk geworden.
- De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben allen consistent verklaard dat zij voor de verdachte hebben gewisseld en daarvoor een financiële vergoeding van de verdachte kregen.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geld wisselde voor "nette" Engelse zakenvrienden.
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep, en derhalve in een zeer laat stadium, verklaard met betrekking tot de zogenaamde Ritchie-Bros veilingen, alwaar hij deze personen zou hebben ontmoet en heeft niet eerder dan daarnaar gevraagd te zijn ter terechtzitting in hoger beroep opgave van een drietal namen en woonplaatsen van personen afkomstig uit Engeland gedaan. De verdachte heeft noch exacte tijdstippen en/of plaatsen genoemd, noch enig ander aanknopingspunt aangereikt op grond waarvan bedoelde verklaring valt te verifiëren en de voorhanden processtukken bieden evenmin een dergelijk aanknopingspunt. De verdachte heeft desgevraagd evenmin kunnen uitleggen waarom deze zakenlieden uitgerekend aan hem hebben gevraagd de valuta te wisselen tegen euro's.
Daar komt nog bij, dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de meeste valutawisselingen bij de Western Union bank en de Goffin bank heeft verricht, omdat hij bij deze banken tegen een gunstigere wisselkoers dan bij het Grenswisselkantoor kon wisselen. Het hof stelt echter op grond van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat de meeste wisselingen bij het Grenswisselkantoor zijn verricht.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een groot deel (enkele tienduizenden euro's) van de aankoopwaarde van de BMW contant heeft betaald.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat het geld dat hij daarvoor heeft gebruikt uit legale middelen is verkregen, nu bewezen is verklaard dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van gelden en de verdachte onvoldoende gemotiveerd en met verifieerbare feiten en omstandigheden heeft onderbouwd hoe hij aan dat geld is gekomen.
De verdachte heeft een andere auto ingeruild, waarmee vrijwel het gehele restant van de aankoopprijs van de aangekochte auto werd voldaan en toch is er een lease-overeenkomst met betrekking tot die auto afgesloten.
Voornoemde omstandigheden en gedragingen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm en in onderlinge samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het verkrijgen van de feitelijke eigendom van genoemde personenauto uit enig misdrijf, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de personenauto afkomstig was uit enig misdrijf, waaraan niet kan afdoen hetgeen door de raadsman in dit verband voor het overige naar voren is gebracht.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten slotte heeft de raadsman -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte (en zijn mededader(s)) hebben verhuld wie de rechthebbende van de BMW is.
Het hof overweegt dienaangaande dat op papier weliswaar sprake was van een leaseovereenkomst tussen de verkoper van de auto, [verkoper] en de werkgever van verdachte, [werkgever], doch dat de verdachte, door de auto deels in contanten en deels door de inruil van een andere auto vrijwel geheel te betalen en de auto daadwerkelijk te gebruiken, de feitelijke eigendom van de auto verwierf. Het hof is van oordeel dat deze constructie geen ander doel diende dan het contante geld waarmee een deel van de koopprijs werd voldaan wit te wassen en te verhullen dat de verdachte de eigenaar was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 primair, onderdelen I, II, III, VI en 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen,
en
medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, onderdelen I, II, III, VI en 2 ten laste gelegde -rekeninghoudende met de hierna te noemen overschrijding van de redelijke termijn - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) meermalen schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. Daartoe hebben de verdachte, en medeverdachten voor hem, gedurende een periode van ruim drie jaar buitenlandse valuta's, waarvan zij wisten dat deze van enig misdrijf afkomstig waren, voor eurocoupures gewisseld. Daarnaast heeft de verdachte met (een) andere(n) -eveneens met geld dat van misdrijf afkomstig was- middels een schijnleaseconstructie, bedoeld om te verhullen dat hij de feitelijke eigenaar van de auto was, een BMW aangeschaft.
Door het plegen van gewoontewitwassen heeft de verdachte bijgedragen aan aantasting van de integriteit van het financiële stelsel en aan verstoring van de economie. Daarbij heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met de raadsman en de advocaat-generaal, stelt het hof, onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep is overwogen, vast, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eveneens is de inzendtermijn met circa 15 maanden overschreden.
De raadsman heeft gelet op het bovenstaande -zo aan alle voorwaarden van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan- subsidiair verzocht om aan de verdachte een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf gelijk aan de door de verdachte ondergane periode in voorlopige hechtenis, op te leggen. Het hof zal deze termijnoverschrijdingen echter verdisconteren door de in beginsel door de ernst van de bewezenverklaarde feiten gerechtvaardigde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden te verminderen tot 11 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, onderdelen I, II, III, VI en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair onderdelen I, II, III, VI en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2012.
Mr. W.J. van Boven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.