Rolnummer: 22-000749-11
Parketnummer: 11-271117-10
Datum uitspraak: 8 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 9 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1965,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van23 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts is de verdachte ter zake van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], toegewezen tot een bedrag van € 535,-- en is aan de verdachte de schadevergoedings-maatregel ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], opgelegd tot een bedrag van € 535,--, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2010 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid en/of met (steeds) hoger wordende snelheid en/of met slippende banden) (recht) op en/of in de richting van die voornoemde [benadeelde partij] heeft (in)gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 12 december 2010 te Dordrecht, [benadeelde partij], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid en/of met steeds hoger wordende snelheid en/of met slippende banden) (recht) op en/of in de richting van die voornoemde [benadeelde partij] (in)gereden;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2010, te Dordrecht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Biesboschstraat en/of Lijnbaan, opzettelijk - toen één of meer politie-ambtenaren, en wel (een) opsporingsambtena(a)r(en) in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politie-ambtena(a)r(en), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordat de opsporingsambtena(a)r(en) (achtereenvolgens) aan verdachte een (algemeen) stopteken ga(f)(van) als bedoeld in de bijlage 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet heeft voldaan aan genoemde vordering of genoemd bevel gedaan door genoemde ambtena(a)r(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2010 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met steeds hoger wordende snelheid en met slippende banden) recht op die voornoemde [benadeelde partij] heeft ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 12 december 2010 te Dordrecht,[benadeelde partij], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met steeds hoger wordende snelheid en met slippende banden) recht op die voornoemde [benadeelde partij] ingereden;
2.
hij op 12 december 2010, te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Biesboschstraat en Lijnbaan, opzettelijk - toen één of meer politie-ambtenaren, en wel opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politie-ambtenaren, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordat de opsporingsambtenaren achtereenvolgens aan verdachte een stopteken gavan als bedoeld in de bijlage 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet heeft voldaan aan genoemde vordering of genoemd bevel gedaan door genoemde ambtenaren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, nu, kort gezegd, er geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, bij de verdachte, een en ander zoals nader toegelicht in de door haar ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt het hof het volgende vast.
Blijkens het bij ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen nr. PL1810 2010115016-4 d.d. 12 december 2010 is de verdachte, nadat hij wederom van verbalisant [benadeelde partij] een stopteken had gekregen, in zijn auto met spinnende wielen en met steeds hogere snelheid recht op [benadeelde partij] afgereden, waardoor [benadeelde partij] opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
Door de hierboven uiteengezette wijze van rijden heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de verbalisant met zijn auto zou raken en daarmee de verbalisant zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, alsmede dat de verbalisant door aldus te handelen zich bedreigd voelde. De verdachte heeft daarom gehandeld met het vereiste voorwaardelijk opzet.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu uit het proces-verbaal niet valt op te maken of er wel sprake is geweest van een stopteken en dus gesproken kan worden van een ambtelijk bevel, een en ander zoals nader toegelicht in de door haar ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 82, tweede lid, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder RVV 1990) dienen bij het geven van aanwijzingen door middel van gebaren 'voor zover mogelijk' de in de bijlage II van dit reglement vastgestelde aanwijzingen te worden gegeven.
Uit voornoemde bepaling volgt niet dat een aanwijzing gegeven in afwijking van de vastgestelde aanwijzing niet als een geldige aanwijzing, in dit geval een geldig stopteken, dient te worden aangemerkt.
Het hof verwerpt derhalve ook dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Poging tot zware mishandeling.
Bedreiging met zware mishandeling
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen van strafbare feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 535,--.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot het bedrag van EUR 535,--.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van EUR 250,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag vanEUR 250,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 184, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2012.