ECLI:NL:GHSGR:2012:BW3509

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001467-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en wapenbezit in loods te 's-Gravenzande

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, alsmede van het voorhanden hebben van vuurwapens. De feiten dateren van 2 november 2009, toen een arrestatieteam een loods in 's-Gravenzande binnenviel en de verdachte samen met anderen aanhield. In de loods werd een blauwe Ford Scorpio aangetroffen, waarin een geladen vuurwapen was verstopt. Tevens werd een gasfles met cocaïne aangetroffen, die eerder vanuit Suriname naar Nederland was vervoerd. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de gasfles en dat hij betrokken was bij de invoer ervan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. Het hof oordeelde dat de internationale handel in cocaïne een ernstige inbreuk vormt op de rechtsorde en dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar veiligheidsrisico met zich meebrengt. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen bleef staan. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001467-11
Parketnummer: 10-750232-09
Datum uitspraak: 27 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
feitelijk [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans van belang - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 oktober 2009 tot en met 02 november 2009 te Rotterdam en/of te 's-Gravenzande (Gemeente Westland) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in art. 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 24 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode 1 oktober 2009 tot en met 2 november 2009 te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage (Gemeente Westland) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks de periode van 29 oktober 2009 tot en met 2 november 2009 te Rotterdam en/of 's-Gravenzande (Gemeente Westland), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 3° van de Wet Wapens en Munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet, dat zodanig was gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was, te weten een (hagel)geweer van het merk Remmington [serienr. 1128119], model 31, kaliber 12 waaraan de volgende wijziging(en) was/waren aangebracht:
- de loop was ingekort en/of
- de kolf was ingekort
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 20 hagelpatronen, kaliber 12 met bodemstempel 'Gyttorp 12 AMF AB' voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 2 november 2009 te Rotterdam en/of 's-Gravenzande (Gemeente Westland), althans in Nederland, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Colt [serienr. FC24053], model 'MK IV', kaliber '.45 ACP', en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 7 kogelpatronen, kaliber '.45 ACP' met bodemstempel 'G.F.L.45 M11' voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op 2 november 2009 valt een arrestatieteam een loods, gelegen op een bedrijventerrein aan de [adres] te 's-Gravenzande, binnen en wordt de verdachte samen met een zestal andere mannen aangehouden op verdenking van handel in harddrugs. In de loods wordt onder andere een blauwe Ford Scorpio aangetroffen die in gebruik blijkt te zijn bij de verdachte.
Tijdens de doorzoeking van de Ford Scorpio wordt achter de rechter voorstoel een in een deken gewikkeld geladen vuurwapen (riotgun, merk Remington, model 31, kaliber 12, serienummer 1128119) en een grijze plastic zak met bijbehorende munitie aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van niet-stelselmatige observatie d.d. 2 november 2009 en het proces-verbaal van onderzoek d.d. 5 januari 2010 blijkt dat op 2 november 2009 de Ford Scorpio om 16.40 uur het bedrijventerrein aan de [adres] oprijdt. Om 17.27 uur verlaat de verdachte het genoemde bedrijventerrein in een Chevrolet Epica. Om 17.38 uur stapt een onbekende man als bestuurder in de Ford Scorpio en rijdt daarin weg. Om 17.44 uur parkeert de verdachte de genoemde Chevrolet Epica op het bedrijventerrein en stapt uit deze auto. Om 18.15 uur valt het arrestatieteam de loods binnen en treft daar de Ford Scorpio aan.
Nu uit de genoemde processen-verbaal blijkt dat kort voor de inval in de loods een onbekend gebleven man in de Ford Scorpio heeft gereden en niet is waargenomen wie daarna de Ford Scorpio de loods in heeft gereden, is het hof van oordeel dat niet buiten gerede twijfel is komen vast te staan dat de verdachte het wapen dat in de Ford Scorpio is aangetroffen voorhanden heeft gehad zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De genoemde feiten en omstandigheden laten immers de mogelijkheid bestaan dat een ander dan de verdachte het wapen daar heeft neergelegd. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 02 november 2009 te Rotterdam en te 's-Gravenzande (Gemeente Westland) en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in art. 1 lid 4 Opiumwet) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op november 2009 te 's-Gravenzande (Gemeente Westland), een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Colt [serienr. FC24053], model 'MK IV', kaliber '.45 ACP', en munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 7 kogelpatronen, kaliber '.45 ACP' met bodemstempel 'G.F.L.45 M11' voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -overeenkomstig zijn pleitaantekeningen- bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de container;
- niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de (recente) invoer van die cocaïne.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het volgende komen vast te staan.
Op 20 augustus 2009 is in een container van een schip dat op 19 augustus 2009 vanuit Suriname de haven van Rotterdam is binnengekomen een gasfles aangetroffen met daarin 26,3 kilogram cocaïne, verdeeld over 24 pakketten. Behalve de gasfles stonden er in ieder geval twee draaibanken in de container. Van de aangetroffen cocaïne is 10 gram teruggeplaatst in de gasfles. De gasfles is vervolgens dusdanig geprepareerd dat de afsluitdop niet zonder gebruik van gereedschappen kon worden verwijderd. De gasfles is teruggeplaatst in de container. Op 2 november 2009 is de container opgehaald en naar een loods gelegen aan een bedrijventerrein aan de [adres] te 's-Gravenzande gereden. Om 18.15 uur die dag zijn door het arrestatieteam in de betreffende loods zeven mannen aangehouden, onder wie de verdachte, op verdenking van invoer van harddrugs.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in de gasfles was verstopt. Hem was pas op 1 november 2009 gevraagd om de volgende dag te helpen met het uitladen van twee draaibanken. Hij zou om 16.00 uur aanwezig zijn bij de loods en er € 150,- voor betaald krijgen. De draaibanken stonden in een grote container en zijn met behulp van sjouwbanden en een vorkheftruck uitgeladen en in de loods geplaatst. Ten aanzien van de gasfles heeft de verdachte verklaard dat deze achter de draaibanken lag en eveneens is uitgeladen en in de loods is geplaatst. Hij heeft hier niet aan mee geholpen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen van de aanwezigen in de loods kende, met uitzondering van [medeverdachte].
Wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne
Op 2 november 2009 treft het arrestatieteam in de loods op het bedrijventerrein aan de [adres] te 's-Gravenzande naast de verdachte en diens medeverdachten de volgende situatie aan: in het midden van de loods staan twee auto's (een Opel Combo en een blauwe Ford Scorpio) en een aanhangwagen. De auto's staan in een lichte V-vorm naast elkaar geparkeerd. Tussen de auto's en de aanhangwagen staat de gasfles, waarin de 10 gram cocaïne is teruggeplaatst, verlicht door de koplampen van de beide auto's. De gasfles heeft een lengte van ongeveer 150 centimeter en is van het soort dat wordt gebruikt bij las- en brandwerkzaamheden. De afsluitdop van de gasfles is verwijderd en verspreid op de vloer liggen diverse gereedschappen, waaronder, vlak naast de voet van de gasfles, een zogenaamd 'vuistje' met metalen kop. En verder, in de aanhanger, een beitel behorende bij een pneumatische boormachine, een ratel en twee schroevendraaiers. Voorts staan er tien opengevouwen lege kartonnen verhuisdozen in de loods.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de in de loods aanwezige personen kort voor het binnenvallen van het arrestatieteam de afsluitdop van de gasfles met het gereedschap hebben verwijderd en doende waren de gasfles met dat gereedschap te openen. Uit deze hoogst ongebruikelijke en normaliter als uiterst riskant te beschouwen handelwijze kan niet anders volgen dan dat de daarbij aanwezige personen -onder wie de verdachte- ermee bekend waren dat er geen gas maar cocaïne in de gasfles zat.
Het moment waarop de gasfles wordt uitgeladen met daarin naar verwachting 26,3 kilogram cocaïne met een straatwaarde van -als feit van algemene bekendheid zijnde- meerdere tonnen aan euro's, moet voor de betrokkenen een uiterst cruciaal en spannend moment zijn geweest, nu bij het openen van de gasfles zal blijken of de invoer van de cocaïne is geslaagd. Dat deze situatie voor de betrokkenen inderdaad uiterst spannend is geweest blijkt, naar het oordeel van het hof, uit het feit dat tijdens de inval in de blauwe Ford Scorpio een geladen riotgun met minimaal 1 patroon in het magazijn is aangetroffen en in de loods een grote hoeveelheid (vuur)wapens is aangetroffen, waaronder drie doorgeladen vuurwapens, waarvan één voor onmiddellijk gebruik gereed, één automatisch vuurwapen van het merk Kalashnikov met gevuld magazijn en één vuurwapen waarop een geluiddemper was aangebracht. Daarenboven droeg de medeverdachte Harkema een kogelwerend vest en werd in de Chrevolet Epica nog een kogelwerend vest aangetroffen. Alleen al uit het feit dat de verdachte aanwezig is geweest op zo'n cruciaal en - gelet op de aanwezige vuurwapens - gevaarlijk moment leidt het hof af dat de verdachte niet - zoals hij zegt - slechts als buitenstaander is gevraagd mee te helpen bij het leeghalen van de container, met name bij het versjouwen van de draaibanken, maar dat het niet anders kan dan dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de container.
Het oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van het feit dat in de loods een grote partij cocaïne zou worden uitgepakt, ongeloofwaardig is, baseert het hof voorts nog op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het proces-verbaal van onderzoek d.d. 5 januari 2010 blijkt dat op 2 november 2009 om 13.47 uur een blauwe Ford Scorpio is gezien terwijl deze langzaam voor het hek van het bedrijventerrein aan de [adres] rijdt. Om 13.55 uur diezelfde dag wordt wederom een blauwe Ford Scorpio rijdend op de [adres] gezien. Even later, om 14.38 uur, wordt waargenomen dat een blauwe Ford Scorpio tot aan de toegangspoort van het bedrijventerrein rijdt om vervolgens achteruit te rijden en weer uit het zicht te verdwijnen. De vrachtwagen met de container met daarin de gasfles rijdt om 16.22 uur het bedrijventerrein op. Om 16.40 uur komt een blauwe Ford Scorpio het bedrijventerrein oprijden. Het hof gaat ervan uit dat in dit proces-verbaal steeds dezelfde Ford Scorpio wordt beschreven en dat dit de later in de loods aangetroffen bij de verdachte in gebruik zijnde Ford Scorpio betreft. Hieruit volgt dat de verdachte op de dag waarop de container zou worden gelost reeds verschillende keren, en wel ruim vóór het tijdstip waarop hij - naar eigen zeggen - had afgesproken bij de loods te verschijnen, in de buurt van de loods heeft rondgereden.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 30 oktober 2009 was benaderd door een zekere [medeverdachte] die hem had gevraagd of hij ([getuige]) zijn vorkheftruck wilde uitlenen in verband met het lossen van draaibanken. [getuige] had hierin niet toegestemd. Op 2 november 2009 is hij naar de betreffende loods gegaan omdat zijn vorkheftruck tegen zijn wil - door een van zijn werknemers - toch bleek te zijn uitgeleend. In de loods en in een container zag hij een aantal mannen staan. Hij is door een man met een paardenstaart (naar de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard: zijnde de verdachte) te woord gestaan die hem zei dat "het" (te weten: het gebruik van de vorkheftruck) toch goed was en dat [medeverdachte] het toch geregeld had. Uit deze verklaring leidt het hof af dat de verdachte ervan op de hoogte was dat een zekere [medeverdachte] met de getuige [getuige] over de terbeschikkingstelling van de vorkheftruck had gesproken.
De verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die dag met een auto van één van de andere mannen naar de Praxis is geweest om wat aankopen (zaklampen) te doen. Deze verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de waarnemingen van het observatieteam. Het hof leidt hieruit af dat het de verdachte kennelijk vrij stond zich rond het tijdstip van het lossen van de container en van de cocaïne te begeven waarheen hij wilde, buiten het blikveld van de anderen, en dat hij derhalve door zijn medeverdachten werd vertrouwd.
De verdachte heeft verklaard dat er naast een vorkheftruck ook zes andere mannen aanwezig waren in de loods ten tijde van het uitladen van de draaibanken. Het hof acht het zeer onaannemelijk dat de betrokkenen bij het cocaïnetransport een -volgens verklaring van de verdachte- voor de meesten van hen onbekende man zouden uitnodigen om aanwezig te zijn bij het uitpakken van de partij verdovende middelen, louter voor het verrichten van sjouwwerkzaamheden die - gezien de aanwezigheid van een vorkheftruck en zes andere mannen - volstrekt overbodig waren. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bestonden de werkzaamheden bij het uitladen immers slechts uit het vastmaken van sjorbanden aan de vorkheftruck.
Ook gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij slechts was ingehuurd voor het verrichten van sjouwwerkzaamheden ongeloofwaardig en is het hof van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de gasfles.
Wetenschap van de invoer van cocaïne
Op 20 augustus 2009 is in een container van een schip dat op 19 augustus 2009 vanuit Suriname de haven van Rotterdam is binnengekomen een gasfles aangetroffen met daarin 26,3 kilogram cocaïne, verdeeld over 24 pakketten. Nu de container naast de gasfles slechts twee draaibanken bevatte, die naar de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet nieuw waren, twee branders en één 'drilling machine' met een totaal bruto gewicht van 2.700 kg in een zeecontainer met een maximaal bruto laadvermogen van 30.480 kg, is het hof van oordeel dat de draaibanken dienden als dekmantel voor het vervoer van de met cocaïne gevulde gasfles.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien met de hierboven - onder het hoofd "Wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne" -geschetste feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat de gasfles met cocaïne betrekkelijk kort daarvoor vanuit het buitenland Nederland was binnengekomen. Het hof beschouwt de tijdspanne tussen 19 augustus 2009 en 2 november 2009 als betrekkelijk kort. Gelet op het aantal aanwezige personen in de loods en de aldaar gereedstaande verhuisdozen, gaat het hof ervan uit dat de op 2 november 2009 aangetroffen situatie in de loods betrekking had op verdere handelingen (zoals uitpakken, 'verdelen' en verder vervoeren binnen Nederland) met betrekking tot de cocaïne. Dat van enige relatie van de verdachte tot of betrokkenheid bij het daadwerkelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen niet blijkt, maakt bovenstaand oordeel van het hof niet anders.
Concluderend is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen betrokken was bij de (verlengde) invoer van de cocaïne en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde.
De raadsman van de verdachte heeft voorts -overeenkomstig zijn pleitnotities- betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 4 ten laste gelegde. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof -kortheidshalve- naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2012 gehechte pleitnotities is verwoord.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
De verdachte is op 2 november 2009 te 's-Gravenzande in de loods aangetroffen op de plaats waar ook het wapen is aangetroffen. Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat bemonstering van het wapen een DNA mengprofiel van de verdachte oplevert. Voorts zijn er door het NFI geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal op het wapen van een van de andere medeverdachten die in de loods zijn aangehouden. Het hof overweegt daarbij nog dat het, gelet op de precaire situatie in de loods zoals hierboven omschreven, alleszins aannemelijk is dat de verdachte heeft behoord tot degenen die zich van een wapen hadden voorzien ter gelegenheid het lossen van de container aldaar. Op grond hiervan gaat het hof voorbij aan de door de verdediging geopperde mogelijkheid van overdracht door een derde van het DNA van de verdachte op het wapen. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het betreffende wapen voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een behoorlijke hoeveelheid cocaïne met een aanzienlijke straatwaarde.
De internationale handel in cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de nationale en internationale rechtsorde. De internationale illegale handel in harddrugs leidt niet alleen tot ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik terug te dringen maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van harddrugs. De gevolgen voor de samenleving, niet alleen waar het de risico's voor de volksgezondheid betreft, maar ook waar het de schade betreft die voortvloeit uit de veelal met de handel in en het gebruik van cocaïne gepaard gaande criminaliteit, zoals het bezit van wapens, zijn aanzienlijk. De verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en zich klaarblijkelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin.
Tijdens de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachten werd in de loods waar zij zich bevonden een grote hoeveelheid wapens aangetroffen, waarvan er een aantal was doorgeladen en op één waarvan een geluidsdemper was bevestigd. Tevens droeg één van de medeverdachten een kogelwerend vest. Deze omstandigheden geven aan dat de situatie in de loods zeer gespannen was en dat de betrokkenen "op scherp stonden". De verdachte heeft zich in deze situatie schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen, hetgeen er op wijst dat hij bewust het risico heeft genomen dat hij het wapen zou gebruiken en daarmee een ander of anderen levensbedreigend letsel zou kunnen toebrengen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een aanzienlijk en onaanvaardbaar veiligheidsrisico en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens dient derhalve hard te worden bestraft.
Dit zijn ernstige feiten. Het hof ziet om die reden, ondanks de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, geen aanleiding een lagere straf te bepalen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft tevens in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bevel gevangenneming
Gelet op de artikelen 65, 67, 67a, 75 en 78 van het Wetboek van Strafvordering zal het hof de gevangenneming van de verdachte bevelen, nu de verdachte tot een vrijheidsbenemende straf wordt veroordeeld ter zake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld en de rechtsorde naar het oordeel van het hof ernstig door dat strafbare feit is geschokt, zodat sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. R.C. Langeler en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 maart 2012.