ECLI:NL:GHSGR:2012:BW3515

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001386-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage, dat op 11 maart 2011 was gewezen. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.550,- ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde uit zijn strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten, dat werd geschat op € 10.636,20. De berekening van dit bedrag was gebaseerd op de opbrengst van 132 planten, die samen 1,8612 kg opbrachten, en de kosten die hiermee gemoeid waren. Na aftrek van de kosten resteerde het netto bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tijdens de zittingen in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde zich in een schuldhulpverleningstraject bevond en dat hij sinds 2008 niet meer was veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn verhuizing naar Friesland en zijn aanstaande vaderschap. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat een onevenredige last zou zijn voor de veroordeelde.

Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en bepaald dat aan de veroordeelde geen verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt opgelegd. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 13 april 2012, waarbij dr. G.J. Fleers niet in staat was het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001386-11 PO
Parketnummer: 09-630383-10
Datum uitspraak: 13 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 11 maart 2011 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 13 april 2012 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 2 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
veroordeeld.
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 35.550,-, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak onder 2 bewezen verklaarde feiten.
De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 11 maart 2011 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 35.550,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.550,-.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De vordering in hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat wordt vastgesteld op € 35.550,-- en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de navolgende berekening. Deze berekening is gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Opbrengst:
132 planten x 14,1 gram = 1,8612 kg x € 3.250,-- per kilo = € 6.048,90 x 2 oogsten = € 12.097,80
Kosten:
132 planten x € 4,40 variabele kosten + € 150,- afschrijvingskosten = € 730,80 x 2 oogsten = € 1.461,60.
Na aftrek van deze kosten resteert derhalve een netto verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 10.636,20.
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de veroordeelde zich op dit moment in een schuldhulpverleningstraject bevindt, dat zal worden beëindigd wanneer de veroordeelde nieuwe schulden maakt, bijvoorbeeld in de vorm van een verplichte betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verder is gebleken dat veroordeelde, die sinds 2008 niet meer is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, bewust is verhuisd ter voorkoming van recidive. De veroordeelde woont nu in Friesland, waar hij samen met zijn nieuwe partner in afwachting is van zijn eerste kind. Daarnaast heeft hij een vaste baan, waarvoor hij dagelijks op en neer reist naar IJmuiden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde een onevenredig zware wissel zou trekken op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke situatie van de veroordeelde. Mitsdien acht het hof termen aanwezig om aan de veroordeelde geen verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op te leggen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 10.636,20 (tienduizend zeshonderdzesendertig euro en twintig cent).
Bepaalt dat aan de veroordeelde geen verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek,
mr. C.G.M. van Rijnberk en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2012.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.