Rolnummer: 22-001385-11
Parketnummer: 09-630383-10
Datum uitspraak: 13 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 11 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde. Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 13 maart 2009 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen energie, althans elektriciteit en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 12 maart 2009 te Leiden opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 132, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer van de raadsvrouw
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw van de verdachte - naar het hof begrijpt - bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu de politie op onrechtmatige wijze is binnengetreden in de het pand aan de [adres] te Leiden.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen de politierechter omtrent deze kwestie reeds heeft overwogen neemt het hof voorts nog in aanmerking dat de verbalisanten ter plaatse van de vier aangetroffen personen te horen kregen dat zij de woning hadden gekocht waarop [getuige] hen een visitekaartje toonde met daarop vermeld: [getuige] Vastgoed. [getuige] deelde de verbalisanten mede dat hij net de politie wilde bellen omdat een van zijn collega's in de woning een hennepkwekerij had ontdekt. Voor zover toch van een in gebruik zijnde woning zou kunnen worden gesproken mochten de verbalisanten gelet op de mededelingen van vier genoemde personen ervan uitgaan dat zij toestemming hadden om de woning te betreden en onderzoek te doen naar een mogelijk aanwezige hennepkwekerij. Het hof is onder al deze omstandigheden van oordeel dat bij het binnentreden van het genoemde pand op geen enkele wijze sprake is geweest van onrechtmatigheden en dat de verdachte hierdoor bovendien in geen enkel in rechte te respecteren belang is geschaad. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 13 maart 2009 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan Liander NV;
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 12 maart 2009 te Leiden opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 132 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennep. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de rechtsorde en heeft hij bijgedragen aan de illegale teelt van en handel in hennep.
Het hof is van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek,
mr. C.G.M. van Rijnberk en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2012.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.