GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.092.996/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank : 380647/KG ZA 11-521
arrest van de familiekamer d.d. 3 april 2012
appelanten,
beiden wonende te ,
appellanten,
hierna te noemen: [A c.s.],
advocaat: mr. H. Vrijhof te Rotterdam,
geintimeerde,
wonende te ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [B],
advocaat: mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk (ZH).
Bij exploot van 7 juli 2011 zijn [A c.s.] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2011, gewezen tussen [B] als eiser en [A c.s.] als gedaagden, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven, waarbij twee producties zijn gevoegd, hebben [A c.s.] drie grieven aangevoerd. [A c.s.] vorderen, overeenkomstig hun vordering in de appeldagvaarding, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [B] alsnog in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel de vordering van [B] zal afwijzen, met veroordeling van [B] in de kosten van het geding.
Bij memorie van antwoord heeft [B] de grieven bestreden. [B] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [A c.s.] in hun vordering, althans tot ontzegging aan hen van deze vordering met bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [A c.s.] in de kosten van het geding.
Partijen hebben vervolgens hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter onder 2 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In hoger beroep is in geschil de vraag of de voorzieningenrechter [A c.s.] terecht heeft veroordeeld, de identiteitsbewijzen van de kinderen van [B] alsnog aan deze af te geven, en voorts in verband daarmee de opgelegde dwangsom.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [A c.s.] veroordeeld om binnen 24 uren na betekening van het bestreden vonnis over te gaan tot afgifte van de identiteitsbewijzen van de minderjarigen aan [B]. Aan deze veroordeling heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [A c.s.] niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. [A c.s.] zijn in de proceskosten veroordeeld, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4. Het hof zal de eerste twee grieven gezamenlijk behandelen. Daarin betogen [A c.s.] dat de voorzieningechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat, zoals gesteld, de identiteitsbewijzen zijn verzonden naar het adres van de partner van [B], zodat het ervoor moet worden gehouden dat [A c.s.] de identiteitsbewijzen nog in hun bezit hebben. Ten onrechte is dan ook de vordering tot afgifte toegewezen. [A c.s.] stellen de identiteitspapieren per gewone post te hebben verzonden. Zij kunnen dan ook geen bewijs van verzending overleggen. Inmiddels hebben zij aangifte gedaan bij de politie en hebben zij de vermissing gemeld bij TNT. De voorzieningenrechter had de zaak op een andere wijze kunnen oplossen, bijvoorbeeld door [A c.s.] te veroordelen om mee te werken aan de aanvraag voor nieuwe identiteitspapieren.
5. [B] stelt dat [A c.s.] zowel tegenover de William Schrikkerstichting als tegenover de politie hebben geweigerd de identiteitsbewijzen af te geven. Vervolgens is de dagvaarding in eerste aanleg uitgebracht. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg lieten [A c.s.] weten dat de identiteitsbewijzen op 3 juni 2011, zes dagen voor die zitting, ter post zouden zijn bezorgd aan het adres van een derde. Een verklaring voor hun gestelde besluit om de bewijzen alsnog af te geven, is niet gegeven. De klacht bij Post.nl is pas na het exploot van aanzegging (van de dwangsom) ingediend. Het proces-verbaal van de politie van 24 juni 2011 overtuigt niet want dit behelst een eigen verklaring van [A c.s.]. De voorzieningenrechter kon [A c.s.] niet veroordelen om mee te werken aan een alternatief, als hij niet de overtuiging heeft dat [A c.s.] de identiteitsbewijzen niet meer in zijn bezit heeft.
6. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de identiteitsbewijzen zijn verzonden naar het adres van de partner van [B] en dat het er dan ook voor moet worden gehouden dat [A c.s.] de identiteitsbewijzen nog in hun bezit hebben.
7. Vast staat dat de identiteitsbewijzen in het bezit waren van [A c.s.] Ook staat vast dat [A c.s.] op eerdere verzoeken de identiteitsbewijzen af te geven, weigerachtig hebben gereageerd. Het bevreemdt dan dat eerst ter zitting in eerste aanleg wordt gesteld dat de identiteitsbewijzen reeds zouden zijn verstuurd zonder dit voorafgaand aan de zitting te melden aan (de advocaat van) [B]. Ook de omstandigheid, dat eerst na het bestreden vonnis aangifte wordt gedaan van een vermissing en vervolgens de omstandigheid dat eerst na de betekening van het bestreden vonnis (aanzegging van de dwangsom) een klacht wordt ingediend bij Post.nl, wekt bevreemding, terwijl [A c.s.] daar geen verklaring voor hebben gegeven. Evenmin maken zij melding van de afhandeling door de betreffende instanties van de aangifte, respectievelijk klacht. Zij stellen voorts dat het dom is, om identiteitsbewijzen niet per aangetekende post te hebben verzonden, maar geven er geen verklaring voor waarom zij dit niet hebben gedaan, hetgeen temeer klemt nu zij stellen dat het niet de eerste keer zal zijn dat post bij TNT kwijt raakt of op een verkeerd adres wordt bezorgd. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de identiteitsbewijzen door [A c.s.] reeds zijn verzonden en dat zij derhalve niet meer konden worden veroordeeld tot afgifte daarvan. De eerste twee grieven worden daarom gepasseerd.
8. Voor zover [A c.s.] nog betogen dat de voorzieningenrechter de zaak op een andere wijze had moeten oplossen, door [A c.s.] te veroordelen om mee te werken aan de aanvraag voor nieuwe identiteitspapieren, passeert het hof dit betoog. Dit is ter zitting in eerste aanleg niet aan de orde gekomen. Bovendien hadden [A c.s.] op dat moment nog geen aangifte van vermissing gedaan. Het hof ziet gezien het vorenstaande ook in beroep geen aanleiding voor zulk een oplossing.
9. Voor zover [A c.s.] in hun derde grief nog aanvoeren dat de dwangsom niet in verhouding zou staan tot het bedrag van € 200,-, waarmee nieuwe identiteitspapieren kunnen worden aangevraagd, is het hof van oordeel dat deze grief eveneens faalt. De dwangsom dient als prikkel om een veroordeling na te komen en staat dan ook los van kosten voor een mogelijk andere oplossing van het geschil. Aan de rechter komt bij het opleggen van een dwangsom een grote vrijheid toe. Wel ziet het hof in de omstandigheden van het geval, waaronder de kosten van de aanvraag van nieuwe identiteitspapieren, aanleiding de maximaal verschuldigde dwangsom te matigen en in plaats van € 10.000,- te bepalen op € 2.000,-.
10. Op grond van het vorenoverwogene zal het hof het bestreden vonnis vernietigen, doch enkel voor wat betreft de hoogte van de maximaal verschuldigde dwangsom.
[A c.s.] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
vernietigt het bestreden vonnis voor zover dit het bepaalde maximaal bedrag van te verbeuren dwangsommen betreft en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat bij niet nakoming van de hoofdveroordeling dwangsommen zullen worden verbeurd van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [A c.s.] daarmee in gebreke zullen zijn, tot een maximum van € 2.000,-;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [A c.s.] in de kosten van dit geding, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [B] bepaald op € 1.185,-, waarvan € 894,- aan salaris voor de advocaat en € 291,- aan vast recht;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Mink en De Haan-Boerdijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.