ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4056

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005300-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bedreiging met een mes en de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 6 november 2009 te Zwijndrecht. De verdachte heeft meermalen dreigende woorden geuit en met een mes gestoken bewegingen gemaakt richting twee benadeelden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft in zijn overwegingen ook aandacht besteed aan de redelijke termijn van de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hoewel de behandeling van de zaak niet binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, heeft het hof besloten geen gevolgen aan dit verzuim te verbinden, aangezien het eindarrest binnen twee jaar na het vonnis in eerste aanleg is gewezen. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, maar dit verweer is door het hof verworpen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005300-10
Parketnummer: 11-710445-10
Datum uitspraak: 24 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 14 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 november 2009 te Zwijndrecht, meermalen, althans eenmaal (telkens) [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend
- met een mes, althans een scherp voorwerp, een of meer (stekende) bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of
- dat mes (met de punt gericht op het lichaam van die [benadeelde partij 1]) in zijn hand gehouden en/of getoond aan die [benadeelde partij 1] en/of
- dat mes in zijn hand gehouden en/of getoond aan die [benadeelde partij 2] en/of (daarbij) die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] (telkens) dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik rijg je eraan, ik maak je af" en/of
"Ik steek je neer, ik steek je kapot, ik rijg je aan mijn mes",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 november 2009 te Zwijndrecht, meermalen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend
- een mes (met de punt gericht op het lichaam van die [benadeelde partij 1]) in zijn hand gehouden en getoond aan die [benadeelde partij 1] en
- dat mes in zijn hand gehouden en getoond aan die [benadeelde partij 2] en daarbij die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] (telkens) dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik rijg je eraan, ik maak je af" en
"Ik steek je neer, ik steek je kapot, ik rijg je aan mijn mes".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof gaat bij de bewezenverklaring uit van de verklaringen zoals die door de aangevers zijn afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn op hoofdlijnen consistent, terwijl de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd wisselend zijn omtrent de aanloop naar de confrontatie tussen hem en de aangevers alsmede omtrent de wijze waarop hij zich daarbij heeft voorzien van een mes.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Het hof verwerpt dit verweer, nu de verdediging niet heeft geschetst wat in de ogen van de verdediging precies is vooraf gegaan aan het dreigen met het mes door de verdachte, zodat op grond van dit verweer door het hof niet kan worden nagegaan of de te stellen feiten aannemelijk zijn geworden, hetgeen voor de beoordeling van een dergelijk verweer wel noodzakelijk is. Overigens ziet het hof met het oog op het gegeven dat het bij de bewezenverklaring uitgaat van de verklaringen van de aangevers ook ambtshalve geen reden om een noodweersituatie aan te nemen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat dit tot strafvermin-dering dient te leiden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het dossier niet binnen acht maanden na het instellen van hoger beroep bij de griffie van het hof is binnengekomen. Gelet echter op het feit dat het hof eindarrest wijst ruimschoots binnen twee jaar na het vonnis in eerste aanleg ziet het hof geen reden aan dit verzuim gevolgen te verbinden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, C.J. van der Wilt en A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2012.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.