ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4066

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000508-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stoker-Klein
  • A. van Walderveen
  • G. Grootveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep getuige en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2012. De zaak betreft de getuige, die in gijzeling was gesteld door de rechter-commissaris op 9 maart 2012, omdat hij weigerde vragen te beantwoorden over de financiële gang van zaken in coffeeshops. De getuige beroept zich op zijn verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering, omdat hij zich zou blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank heeft de getuige op 13 maart 2012 uit gijzeling ontslagen, maar zowel de getuige als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie behandeld en geoordeeld dat de getuige zich zonder wettelijke grond op het verschoningsrecht heeft beroepen. Het hof concludeert dat het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling niet alleen betrekking heeft op de zaak waarin de getuige wordt gehoord, maar ook op andere mogelijke veroordelingen. Het hof oordeelt dat de getuige niet misbruik heeft gemaakt van zijn verschoningsrecht en dat de vragen van de rechter-commissaris in algemene bewoordingen zijn gesteld, wat de getuige in staat stelde om zijn recht te gebruiken.

Het hof wijst het hoger beroep van de officier van justitie af en verklaart de getuige niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij geen procesbelang heeft bij de behandeling ervan. De beslissing van het hof is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is openbaar uitgesproken op 12 april 2012.

Uitspraak

parketnummers 10/960101-10, 10/600187-09, 10/960099-10, 10/960083-11,
10/960104-11 en 10/600188-09
datum uitspraak 12 april 2012
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2012, houdende het
bevel tot ontslag uit de door de rechter-commissaris te Rotterdam op 9 maart 2012 bevolen gijzeling van de getuige, genaamd:
[getuige],
geboren op [geboortejaar] 1977 te [geboorteplaats],
[adres],
in de strafzaak tegen de verdachte, genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1969 te [geboorteplaats].
Procesgang
De strafzaak tegen de hiervoor genoemde verdachte spitst zich toe op de vraag of hij zich samen met zijn mede-verdachten schuldig heeft gemaakt aan afpersing van de eigenaren van vier coffeeshops, te weten de heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2].
In het kader van de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte en diens medeverdachten heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam de zaken verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken te Rotterdam, voor het horen van een groot aantal getuigen.
De rechter-commissaris heeft op 9 maart 2012 een aanvang gemaakt met het horen van de hiervoor genoemde getuige, die als algemeen medewerker werkzaam is bij die keten van coffeeshops. Bij gelegenheid van dat verhoor heeft de getuige op vragen van de rechter-commissaris verklaard dat zijn functie het best kan worden omschreven als manusje van alles, met als werkzaamheden het aannemen van
telefoon op kantoor, het incidenteel verzorgen van de boekhouding en het leiding geven aan het personeel van de coffeeshops, dat bestaat uit zo'n vijfenveertig tot
vijftig personen. Verder heeft de getuige aangegeven dat op kantoor maar één ander personeelslid de boekhouding van de coffeeshops doet. Voorts heeft de getuige op vragen van de rechter-commissaris geantwoord dat alle verkopen in de coffeeshops geschieden tegen contante betaling.
Op de vragen van de rechter-commissaris hoe de procedure is voor het afromen van de kassa van de coffeeshops en het afstorten van geld, wie binnen het bedrijf bijhoudt hoe de omzet en de kassastromen lopen, of alle betalingen via de bank lopen dan wel betalingen aan derden ook contant geschieden en of aan de eigenaren van de coffeeshops de opbrengsten contant worden voldaan heeft de getuige zich beroepen op zijn verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechter-commissaris heeft vervolgens geoordeeld dat de getuige zonder wettige grond heeft geweigerd op de gestelde vragen antwoord te geven en in verband daarmee bevolen dat de getuige vanaf 12 maart 2012 te 09:00 uur in gijzeling zal worden gesteld totdat de rechtbank over die gijzeling zal hebben beslist.
De rechter-commissaris heeft vervolgens de rechtbank op 12 maart 2012 in kennis gesteld van deze gijzeling en dat die gijzeling op 12 maart 2012 te 09:00 uur een aanvang heeft genomen. Voorts heeft de rechter-commissaris aan de rechtbank verslag gedaan door middel van een door hem ingestuurd memo d.d. 12 maart 2012.
Bij beslissing van 13 maart 2012 heeft de rechtbank Rotterdam de getuige uit de tegen hem bevolen gijzeling ontslagen en diens onmiddellijke invrijheidstelling gelast.
De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat onvoldoende is komen vast te staan dat de gijzeling van de getuige dringend noodzakelijk is geweest in het belang van het onderzoek, daarbij in aanmerking genomen dat door de raadsman onweersproken is gesteld dat het verhoor van de getuige het allereerste verhoor was in een reeks van ongeveer 20 getuigenverhoren, waaronder verhoren van getuigen die mogelijk wel een antwoord kunnen geven op de
door de rechter-commissaris gestelde vragen. Voorts is
-aldus de rechtbank- onweersproken gebleken dat tenminste nog één andere getuige de vragen zou kunnen beantwoorden die door de rechter-commissaris zijn gesteld terwijl
tevens onvoldoende is gebleken dat er onderzoek is gedaan naar andere mogelijkheden om een antwoord te zoeken op de door de rechter-commissaris gestelde vragen.
De getuige en de officier van justitie hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 22 maart 2012 in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de getuige, diens advocaat mr. Van der Laan en de advocaat-generaal mr. Van Krieken.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing, met bevel tot gijzeling van de getuige voor de duur van twaalf dagen.
Beoordeling van het hoger beroep van de officier van justitie
Blijkens de stukken heeft de getuige op de vragen van de rechter-commissaris hoe de procedure is voor het afromen van de kassa van de coffeeshops en het afstorten van geld, wie binnen het bedrijf bijhoudt hoe de omzet en de kassastromen lopen, of alle betalingen via de bank lopen dan wel betalingen aan derden ook contant geschieden en of aan de eigenaren van de coffeeshops de opbrengsten contant worden voldaan, zich beroepen op het verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering op de grond dat hij zich zou blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling.
De rechter-commissaris heeft vervolgens geoordeeld dat de getuige zich zonder wettelijke grond op het verschonings-recht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering heeft beroepen en de gijzeling van de getuige bevolen.
Het hof ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of de getuige, ten aanzien van de hiervoor vermelde vragen van de rechter-commissaris, zich op de grond dat hij zich zou
blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling heeft mogen beroepen op het verschonings-recht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering.
Het Hof is allereerst van oordeel dat het in artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde gevaar van een strafrechtelijke veroordeling niet alleen doelt op een veroordeling in dezelfde zaak als waarin de getuige wordt gehoord en dat die veroordeling zowel een misdrijf als een overtreding kan betreffen. Bovendien is het zich blootstellen aan een strafrechtelijke veroordeling ook aanwezig indien die kans nagenoeg nihil is, bijvoorbeeld omdat dergelijke zaken met een transactie plegen te worden afgedaan. Naar het oordeel van het hof brengt dit mee dat -anders dan de advocaat-generaal ter zitting in raadkamer heeft gesteld- de aard en ernst van de zaak waarin de getuige wordt gehoord geen invloed kan hebben op de reikwijdte van het verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering en de mate waarin de getuige zich daarop kan beroepen.
Voorts overweegt het hof, dat het verschoningsrecht een recht is waarvan de getuige om hem moverende redenen per afzonderlijke vraag gebruik kan maken. De rechter mag deze redenen marginaal toetsen om te beoordelen of van het verschoningsrecht geen apert misbruik wordt gemaakt. Het is -naar het oordeel van het hof- niet aan de rechter de motieven voor het inroepen van het verschoningsrecht aan een onderzoek te onderwerpen, noch mag hij van de getuige verlangen dat hij specifiek aangeeft waardoor de getuige zich bij de beantwoording van de vraag belast.
In casu is niet gebleken dat de rechter-commissaris aan de getuige vragen heeft gesteld naar diens bijzondere wetenschap omtrent het tenlastegelegde feitencomplex en het handelen van de verdachte.
De door de rechter-commissaris gestelde vragen, ten aanzien waarvan de getuige bij de beantwoording zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, zijn in zeer algemene bewoordingen gesteld en hebben bovendien in overwegende mate betrekking hebben op handelingen en wetenschap van de getuige zelf ten aanzien van de, mogelijkerwijs niet volgens de daarvoor geldende boekhoudkundige regels voorgeschreven, financiële gang van zaken bij de coffeeshops.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel, dat niet is gebleken dat de getuige door -op de grond dat hij zich zou blootstellen aan het gevaar van een straf-rechtelijke veroordeling- geen antwoord te geven op de vragen van de rechter-commissaris hoe de procedure is voor het afromen van de kassa van de coffeeshops en het afstorten van geld, wie binnen het bedrijf bijhoudt hoe de omzet en de kassa-stromen lopen, of alle betalingen via de bank lopen dan wel betalingen aan derden ook contant geschieden en of aan de eigenaren van de coffeeshops de opbrengsten contant worden voldaan, misbruik heeft gemaakt van zijn verschoningrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu het hof -zij het op een andere grond- tot dezelfde materiële beslissing komt als de eerste rechter, dient het hoger beroep van de officier van justitie te worden afgewezen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de getuige
De getuige heeft -niettegenstaande het feit dat de rechtbank zijn ontslag uit gijzeling en zijn onmiddel-lijke invrijheidstelling heeft bevolen- ook hoger beroep ingesteld. De getuige heeft daartoe als procesbelang aangevoerd, dat de rechtbank niet expliciet heeft gereageerd op de de namens hem primair aangevoerde grond tot ontslag uit gijzeling, te weten dat terecht een beroep is gedaan op het verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering op grond dat hij door het beantwoorden van de desbetreffende vragen van de rechter-commissaris zich zou blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging.
Nu het hof ten aanzien van het hoger beroep van de officier van justitie heeft overwogen dat niet is gebleken dat de getuige op de door hem aangevoerde grond misbruik heeft gemaakt van zijn verschoningrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de getuige reeds om die reden geen (proces)belang bij de behandeling van zijn hoger beroep.
Het hof zal de getuige derhalve niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.
Gelet op het voorstaande dient te worden beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep van de officier van justitie af.
Verklaart de getuige niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door
mr. Stoker-Klein, voorzitter,
mrs. Van Walderveen en Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.