ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4313

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.281/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Kamminga
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding huurrecht na samenwoning, de kosten van de huishouding en de hond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot huurrecht na een samenwoning. De man, appellant en tevens incidenteel verweerder, heeft de vordering ingesteld om het exclusieve huurrecht van de woning aan hem toe te wijzen, dan wel het alleengebruik van de woning. Hij vordert ook dat de vrouw binnen veertien dagen na betekening van het arrest de woning moet verlaten, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-. Daarnaast vordert de man dat de vrouw in de kosten van het geding wordt veroordeeld.

De vrouw, geïntimeerde en tevens incidenteel appellante, vordert op haar beurt dat de man haar een bedrag van € 2.462,04 betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. De vrouw heeft ook incidenteel appel ingesteld en haar eis vermeerderd. De geschillen tussen partijen betreffen het huurrecht, de kosten van de huishouding en de hond. De man stelt dat hij een zwaarder belang heeft bij het huurrecht dan de vrouw, terwijl de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd weerspreekt.

Het hof overweegt dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man en bevestigt de beslissing van de voorzieningenrechter. Wat betreft de kosten van de huishouding kan het hof niet vaststellen welke afspraken partijen hebben gemaakt, maar acht het redelijk om de vordering van de vrouw af te wijzen. De vermeerdering van eis door de man met betrekking tot de hond wordt als strijdig met een goede procesorde beschouwd, omdat de vrouw niet in de gelegenheid is geweest om hierop te reageren. Het hof compenseert de proceskosten, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 10 april 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.092.281/01
Zaak - rolnummer Rechtbank : 378560 / KG ZA 11-425
arrest van 10 april 2012
inzake
A
wonende te Rotterdam,
appellant, tevens incidenteel verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Schuerman te Rotterdam,
tegen
B
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Keijzerwaard te Rotterdam.
1. Het geding
Bij exploot van 19 juli 2011 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 juli 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De man heeft in het exploot van dagvaarding zijn grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel appel ingesteld. De vrouw heeft in appel haar eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep heeft de man de vordering van de vrouw bestreden. Tevens heeft de man zijn eis vermeerderd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
Door de man wordt thans gevorderd:
Dat het hof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
• Te bepalen dat het exclusieve huurrecht van de woning gelegen aan de [......] te Rotterdam zal worden toegewezen aan de man, dan wel te bepalen dat voorlopig het alleengebruik van de woning aan de man zal worden toegewezen en tevens te bepalen dat de vrouw binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de woning zal moeten verlaten op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom € 500,- per dag als de vrouw geen gehoor geeft aan het arrest zulks met een maximum van € 50.000,-;
• De vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
Door de vrouw wordt gevorderd:
• De man te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw van een bedrag van € 2.462,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011 tot aan de dag van bevrijdende betaling door de man.
Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft de man zijn eis vermeerderd.
De man vordert dat de hond van partijen aan hem wordt toegewezen.
De vrouw heeft op deze vermeerdering van eis niet meer gereageerd.
De geschillen tussen partijen betreffen:
• Het huurrecht
• De kosten van de huishouding
• De hond.
Huurrecht.
Uit de grieven van de man volgt dat hij van mening is dat hij een zwaarwegender belang heeft bij het huurrecht dan de vrouw. De man onder meer de navolgende argumenten aan:
• De vrouw heeft ook de mogelijkheid om naar haar moeder terug te keren;
• Het is niet juist dat de man geen stabiele werkkring heeft.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
• De man heeft de mogelijkheid om bij zijn ouders te wonen;
• De vrouw kan niet bij haar moeder intrekken vanwege de hond die zij heeft;
• De man heeft een nieuwe relatie en kan wellicht elders met zijn nieuwe partner gaan samenwonen;
• De vrouw heeft een vast inkomen.
Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geschil wensen beide partijen het huurrecht te verwerven. De belangen van beide partijen dienen in dat verband tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man. Het hof maakt de beslissing van de voorzieningenrechter en diens motivering tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden.
Kosten huishouding
De vrouw stelt dat partijen tijdens hun samenwoning afgesproken hadden dat ieder van hen de helft van de kosten van de huishouding zou voldoen. In de periode van november 2010 tot maart 2011 heeft de vrouw de kosten van de huishouding alleen betaald. Zij vordert de helft.
Door de man wordt betwist dat afgesproken is dat er verrekening zou plaatsvinden van de kosten van de huishouding. De vrouw is pas achteraf gekomen met de verrekeningsvordering met betrekking tot de kosten van de huishouding. Volgens de man was het zo dat partijen gedurende hun relatie gezamenlijk de woonlasten en andere kosten droegen. Echter in de periode dat een van hen geen financiën had, voldeed de ander de vordering voor de ander.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn niet schriftelijk met elkaar een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Aan een samenlevingsovereenkomst zijn geen vormvoorschriften verbonden, ook mondeling kunnen partijen afspraken met elkaar maken met betrekking tot de verdeling van de kosten van de huishouding. Welke afspraken partijen exact hebben gemaakt met betrekking tot de kosten van de huishouding kan het hof op basis van de door partijen afgelegde verklaringen niet vaststellen. Het hof acht het – mede bezien het gedrag van partijen – redelijk en billijk om voor de verdeling van de kosten van de huishouding aan te sluiten bij de zienswijze van de man. Het hof betrekt daarbij dat het in geval van een affectieve relatie niet ongebruikelijk is dat de ene partij de kosten van de huishouding draagt indien de andere partij over onvoldoende inkomsten beschikt. Derhalve dient de vordering van de vrouw met betrekking tot de kosten van de huishouding te worden afgewezen.
De hond
De vermeerdering van eis van de man met betrekking tot de hond acht het hof in strijd met een goede procesorde. Gezien het stadium van de procedure waarin de man zijn vordering heeft vermeerderd is de vrouw in haar procesbelang geschaad. Het hof betrekt daarbij dat de vrouw niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op de vermeerdering van eis.
Proceskosten
Gezien het feit dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten betaald.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 13 juli 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Kamminga en van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.