ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4315

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.424
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • P. Pannekoek-Dubois
  • E. Engel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot waardering van aandelen en andere goederen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die beiden in Schiedam wonen. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De man, geïntimeerde, heeft in zijn memorie van antwoord de grieven van de vrouw bestreden en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak betreft de waardering van verschillende goederen, waaronder aandelen in twee besloten vennootschappen, een auto, een caravan, een tent en inboedelgoederen. De vrouw stelt dat zij benadeeld is door de waardering van de aandelen in [B] BV en [A] BV, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van persoonlijke goodwill die niet overdraagbaar is. Het hof overweegt dat de werkelijke opbrengst van de boot door de man niet wordt betwist, en dat de waardering van de auto en caravan onvoldoende is onderbouwd door de vrouw. Het hof concludeert dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor meer dan één vierde is benadeeld in de verdeling van de gemeenschap. Het incidenteel appel van de man wordt niet besproken, omdat het principaal appel van de vrouw niet slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer :200.068.424
Zaaknummer rechtbank :327010/HA ZA 09-782
arrest van de familiekamer d.d. 17 april 2012
inzake
de vrouw,
wonende te Schiedam,
appellante, tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.Klomp-Kraal, kantoorhoudend te ’s-Gravenhage,
tegen
de man,
wonende te Schiedam,
geïntimeerde, tevens voorwaardelijk incidenteel appellant
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr A.W. M. Roozeboom, kantoorhoudend te Schiedam.
Het geding
Bij exploot van 10 juni 2010 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 maart 2010, door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij (verbeterde) memorie van grieven heeft de vrouw drie grieven aangevoerd. Zij vordert dat het hof het vonnis van 17 maart 2010 van de rechtbank te Rotterdam, tussen partijen gewezen, vernietigt en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg alsnog toe zal wijzen met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord (met vijf producties) heeft de man de grieven bestreden. Tevens heeft hij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van één grief.
In het principaal appel concludeert hij tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, en veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure. In incidenteel appel vordert hij vernietiging van het bestreden vonnis en te bepalen dat de peildatum van de af te wikkelen huwelijksgemeenschap de datum zal zijn van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te weten 20 februari 2008, althans dat de peildatum 31 december 2007 zal zijn en te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te restitueren van € 19.303,- als door hem onverschuldigd betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juli 2008, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum, althans de datum van de door de vrouw ingestelde bodemprocedure tot aan de dag der algehele voldoening. Subsidiair vordert hij afwikkeling van de huwelijksgemeenschap als door hem in punt 45 en verder van de conclusie van antwoord in de bodemprocedure is verwoord met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
Bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidentele hoger beroep heeft de vrouw de grief van de man bestreden.
Op 25 november 2011 is de zaak bepleit, namens de vrouw door door mr. Klomp-Kraal en namens de man door mr. Roozeboom.
De partijen hebben ingestemd met het wijzen van arrest op basis van de stukken die partijen ter fine van pleidooi bij het hof hebben ingediend en de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In dit geding gaat het om de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap en met name de waardering van een aantal onderdelen van die huwelijksgemeenschap. In dit verband merkt het hof het volgende op. Uit de stukken van het geding en hetgeen namens partijen ter gelegenheid van het pleidooi naar voren is gebracht is het hof gebleken dat het stamrecht van de man, dat ondergebracht is in [A] BV, door partijen nog niet in de verdeling is betrokken. De man heeft bij pleidooi verklaard dat het de bedoeling was hiervoor een pensioen aan hem toe te kennen maar dat door omstandigheden hem nimmer een pensioenbrief is uitgereikt. Het hof is van oordeel dat bij ontbreken van een dergelijke pensioenbrief er geen sprake kan zijn van een pensioen: er is sprake van een vermogensbestanddeel, bestaande uit een vordering van de man op [A] BV, dat op gewone wijze in de verdeling had moeten (en nog kan) worden betrokken. Het hof is voorts van oordeel dat de waarde van dit vermogensbestanddeel niet meetelt bij de beoordeling van de vraag of de vrouw bij de uiteindelijk tot stand gekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap voor meer dan één vierde is benadeeld.
De waardering van de aandelen [B] BV en [A] BV.
3. De vrouw betoogt onder verwijzing naar het door haar in eerste aanleg overgelegde rapport van [de accountant] dat de waarde van de onderneming gedreven in [B] BV € 77.000,- bedraagt en de waarde van [A] BV € 17.000,-. Nu in het convenant rekening is gehouden met een waarde van [B] BV van
€ 15.000,- levert dit een verschil op € 62.000,- waardoor zij is benadeeld tot een bedrag van
€ 31.000,-. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat in [B] BV sprake is van persoonlijke, aan de man gebonden en niet overdraagbare goodwill.
4. Het hof overweegt als volgt. In het hiervoor genoemde rapport is bij de waardering van eerst genoemde BV ondermeer uitgegaan van een goodwill ten bedrage van € 40.000,-. Vast staat dat de man de enige persoon is die werkzaam is in de onderneming. Deze onderneming is door de man opgestart circa anderhalf jaar voor het ondertekenen van het tussen partijen op 12 oktober 2007 gesloten convenant. Als onvoldoende betwist staat tussen partijen vast dat de man bij de start van het bedrijf slechts enkele klanten had waarvan één grote. Deze klant die voor de onderneming van groot belang is, werkte zonder contract: voor iedere opdracht werd een aparte prijs overeengekomen waarbij het verwerven van de opdracht voornamelijk zijn grondslag vond in de goede relatie tussen de man en deze klant. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van een zakelijke, aan de onderneming verbonden goodwill, waarvoor een eventuele opvolger van de man bereid zal zijn een prijs te betalen.
5. Gegeven hetgeen het hof onder 2 heeft opgemerkt over [A] BV en de in die BV ondergebrachte stamrechtverplichting behoeft de waardering van die BV thans geen afzonderlijke bespreking meer.
6. De vrouw heeft voorts gesteld dat de rechtbank ten onrechte de herwaardering van de auto, de tent, de inboedel en de caravan en de boot buiten beschouwing heeft gelaten onder overweging dat deze herwaardering gering van aard is en bovendien gemotiveerd betwist door de man. Zij stelt dat het om een totaal bedrag van € 8.800,- gaat, zijnde 15 procent van het totaal door de vrouw ontvangen bedrag wegens verdeling.
7. De man heeft deze grief gemotiveerd weersproken.
8. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de boot betwist de vrouw de door de man gerealiseerde werkelijke opbrengst van € 20.000,- niet, zij vindt dat uitgegaan moet worden van de verkoopwaarde, welke door haar wordt gesteld op € 26.500,-. Het hof acht het redelijk aan te sluiten bij de daadwerkelijk gerealiseerde verkoopopbrengst ten bedrage van € 20.000,-. Nu de boot in het convenant is toebedeeld aan de man voor een bedrag van € 25.000,- is de conclusie dat de vrouw in deze geenszins is benadeeld.
Voor wat betreft de auto constateert het hof dat deze in het convenant een waarde heeft van nihil. Het verschil met de door de man gestelde feitelijk gerealiseerd verkoopopbrengst ten bedrage van € 800,- is te gering om daarmee rekening te houden.
Ten aanzien van de caravan en de daarbij behorende tent stelt de vrouw dat deze een waarde moet hebben van € 8.000,-. De man heeft deze waardering door de vrouw gemotiveerd bestreden; hij heeft gesteld dat het overleggen van een advertentie geen indicatie is van de reële waarde van de caravan. Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting, door de vrouw onvoldoende is aangevoerd om de door haar bepleite waarde van de caravan met de daarbij behorende tent te onderbouwen.
Ten aanzien van de inboedel blijkt uit een door partijen opgemaakt en op 20 december 2007 ondertekend stuk, genaamd aanvulling echtscheidingsconvenant, dat partijen een hogere waarde hebben toegekend aan de inboedel waardoor de man aan de vrouw alsnog € 17.000,- zal betalen. In haar memorie van grieven gaat de vrouw verder niet in op de waarde van de inboedelgoederen noch gaat zij in op de vraag om welke inboedelgoederen het nu precies gaat. Deze niet verder onderbouwde en uitgewerkte stelling van de vrouw zal het hof passeren.
9. Uit het bovenstaande blijkt dat de vrouw weliswaar aannemelijk heeft gemaakt dat zij op onderdelen is benadeeld maar dat zij – nu zij in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen een bedrag groot € 60.000,- heeft ontvangen- niet heeft duidelijk gemaakt voor welk bedrag, laat staan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat dat voor meer dan één vierde zou zijn. Dit betekent dat het appel van de vrouw niet slaagt en er geen reden is het bestreden vonnis te vernietigen.
Het incidenteel appel
10. Het hof leest het voorwaardelijk incidenteel appel aldus dat de man zijnerzijds grieven naar voren brengt die uitsluitend bij het slagen van het principaal appel zijdens de vrouw, zouden moeten leiden tot een restitutie door de vrouw aan hem van € 19.303,60,-. Nu het principaal van de vrouw niet slaagt komt het hof wegens het niet vervuld zijn van de voorwaarde niet toe aan bespreking van het voorwaardelijk incidenteel appel.
11. Het hof acht het redelijk om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren aldus dat ieder de eigen kosten draagt, omdat het hier gaat om een procedure tussen voormalige echtelieden en de afwikkeling van hun huwelijksgemeenschap.
12. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Beslissing
bekrachtigt het vonnis door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op 17 maart 2010 gewezen,
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Engel en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.