ECLI:NL:GHSGR:2012:BW5076

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003070-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk bezit van hennep door coffeeshopuitbater

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte, die als uitbater van een coffeeshop opzettelijk een grote hoeveelheid hennep in zijn woning had. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een geldboete en een taakstraf, maar ging in beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte op 15 november 2010 in zijn woning 6350 gram hennep aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, onder andere omdat hij niet op zijn zwijgrecht was gewezen en er geen BOB-dossier was. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de rol van de verdachte als coffeeshopuitbater, die zich bewust was van de strafbaarheid van zijn handelen. De uitspraak is een bevestiging van de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen tegen de risico's van drugshandel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003070-11
Parketnummer: 09-655110-11
Datum uitspraak: 1 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, te betalen in vijf maandtermijnen van € 1.000,-, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 april 2010 tot en met 9 december 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11982 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - kort gezegd - een en ander overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van 24 april 2010: de verdachte is bij zijn verhoor op 25 april 2010 niet op zijn zwijg- en verschoningsrecht gewezen, zodat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen wegens bewijsuitsluiting van die verklaring tot vrijspraak dient te leiden. Daar komt nog bij dat er geen softdrugs door de politie zijn aangetroffen of veilig gesteld.
Ten aanzien van 15 november 2010: er is sprake van een onrechtmatige doorzoeking, althans op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze rechtmatig heeft plaatsgevonden nu een BOB-dossier ontbreekt. Daarnaast is de verdachte niet op zijn zwijgrecht gewezen. Bovendien zijn de gemaakte geluidsopnamen in strijd met artikel 8 EVRM, zodat de verdachte wegens bewijsuitsluiting moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van 9 december 2010: er is sprake van een onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte aangezien titel en noodzaak daarvoor ontbrak. Daarbij was de verdachte ten tijde van de doorzoeking niet in de woning aanwezig ,dus heeft hij niet de beschikking gehad over de in zijn woning aangetroffen en in beslag genomen hennepplanten. Daarnaast is de verdachte onrechtmatig aangehouden, nu hij na gebruikmaking van zijn zwijgrecht is aangehouden.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot de drie hiervoor genoemde data geen sprake is van een deugdelijke weging van de aangetroffen hennep, dat NFI-rapportage ten aanzien van de aangetroffen hennep ontbreekt en dat daarom niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake was van hennep. Tot slot heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte zou hebben gedwaald omtrent de hoeveelheid hennep die hij in zijn woning mocht bewaren.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Nu uit de processen-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2010 en 28 mei 2010 met betrekking tot de aangetroffen situatie in de woning van de verdachte op 24 april 2010 niet blijkt of en zo ja, hoeveel hennep in beslag is genomen, zal het hof de verdachte van dit onderdeel vrijspreken. De verweren dienaangaande behoeven derhalve geen bespreking meer.
Voorts is naar het oordeel van het hof ten aanzien van 9 december 2010 uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2010 niet gebleken dat de aangetroffen en door de politie in beslag genomen hennep van de verdachte was, dan wel dat hij enige wetenschap had van het feit dat op dat moment die hoeveelheid hennep in zijn woning aanwezig was, zodat de verdachte eveneens van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. De verweren hieromtrent behoeven mitsdien geen bespreking meer.
Ten aanzien van de situatie op 15 november 2010 overweegt het hof het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen d.d. 15 november 2010 blijkt dat - in het kader van het opsporingsonderzoek Twister waarbij overvallen in Den Haag werden onderzocht - naar aanleiding van een woningoverval gepleegd op 24 april 2010 in de woning aan de [adres] te 's-Gravenhage op 15 november 2010 een doorzoeking werd verricht in voornoemde woning. Tijdens deze doorzoeking werden in de woning diverse verpakkingen aangetroffen welke hash en hennep bleken te bevatten. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2010 dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris en dat door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden ter aanhouding en doorzoeking is afgegeven voor de woning aan de [adres] te 's-Gravenhage.
Het hof acht deze gang van zaken, ondanks het ontbreken van een BOB-dossier niet onrechtmatig, zodat het verweer dienaangaande wordt verworpen.
Ten aanzien van de verweren dat de verdachte niet op zijn zwijgrecht zou zijn gewezen en dat de gemaakte geluidsopnamen in strijd zijn met artikel 8 EVRM, overweegt het hof het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2010 blijkt dat de verdachte tijdens de doorzoeking op 15 november 2010 aanwezig was in de woning. De verdachte is vervolgens op 9 december 2010 aangehouden. Het hof is van oordeel dat, nu op 15 november 2010 geen sprake was van een aanhouding van de verdachte en evenmin sprake was van een verhoorsituatie, aan het verweer dat de verdachte niet op zijn zwijgrecht is gewezen, iedere grondslag ontbreekt (HR 27 maart 2012, LJN BV8288).
Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2010 dat door de verbalisant [verbalisant] aan de aanwezige verdachte en zijn familieleden is mede gedeeld dat zij een memorecorder bij zich had en gedurende de zoeking geluidsopnamen zou maken. Vervolgens heeft zij de memorecorder op "recording" gezet en voor iedereen zichtbaar, in haar hand gedragen.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande geen sprake van een schending van artikel 8 EVRM, zodat het verweer wordt verworpen.
Het hof overweegt voorts dat uit het proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen d.d. 15 november 2010 blijkt dat de verbalisant [verbalisant 2] de in de woning van de verdachte aangetroffen hennep heeft meegenomen naar de afdeling Narcotica van Bureau Recherche Expertise en Ondersteuning, alwaar de hoeveelheid hennep gewogen en beoordeeld is. Daaruit bleek dat het een hoeveelheid van in totaal 6350 gram vrouwelijke henneptoppen betrof.
Het hof acht op grond daarvan voldoende aannemelijk geworden dat het om hennep ging. Het verweer dienaangaande wordt verworpen. Nu ten aanzien van de ter plaatse aangetroffen hash niet is gebleken dat deze in beslag is genomen, zal het hof de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Naar het oordeel van het hof is het voorts een feit van algemene bekendheid dat een bedrijfsvoorraad hennep niet in de eigen woning mag worden bewaard. Dat de op 24 april 2010 in de woning van de verdachte aangetroffen hennep niet in beslag is genomen, doet daar niet aan af. Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte - uitbater van een coffeeshop - duidelijk moet zijn geweest dat het in de eigen woning bewaren van een hoeveelheid van ongeveer zes kilo hennep strafbaar is. Het verweer daaromtrent wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2010 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6350 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in zijn woning opzettelijk een grote hoeveelheid hennep aanwezig gehad, terwijl hij - als uitbater van een coffeeshop - wist dat dergelijk handelen strafbaar was. Het gebruik van drugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en de handel in drugs brengt doorgaans andere vormen van criminaliteit met zich mee. De verdachte heeft zich aldus enkel laten leiden door financieel gewin.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof ziet, gelet op de ernst van het feit - anders dan de raadsman - geen aanleiding voor strafmatiging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. F.A.M. Bakker en M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2012.