GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 2 mei 2012
Zaaknummer : 200.095.284/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-1539
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Kellouh te ’s-Gravenhage,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Zoetermeer,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als informant is aangemerkt:
de Stichting Jeugdformaat,
gevestigd te Rijswijk,
hierna: Jeugdformaat.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Salhi te ’s-Gravenhage,
2. de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg,
werkeenheid het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
optredend namens Jeugdzorg,
hierna te noemen: het LJ&R,
3. de heer en mevrouw [naam],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 juli 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 24 oktober 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 november 2011 een brief van 2 november 2011 met bijlagen;
- op 8 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 18 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 25 oktober 2011 een brief van 19 oktober 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 30 november 2011, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.095.309/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens Jeugdformaat: mevrouw [naam];
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens het LJ&R: mevrouw [naam] (jurist), de heer [naam] (gezinsvoogd) en mevrouw [naam] (vestigingsmanager).
Jeugdzorg en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van het LJ&R:
- op 15 december 2011 een brief van 13 december 2011 met bijlagen;
- op 21 december 2011 een faxbericht van 20 december 2011 met bijlagen;
- op 3 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 23 december 2011 een faxbericht van diezelfde datum;
- op 13 februari 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 27 december 2011 een brief van 24 december 2011;
- op 21 februari 2012 een brief van 19 februari 2012.
Voorts zijn, in reactie op de brief van het hof d.d. 22 maart 2012, nog de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 6 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarigen verlengd van 12 juli 2011 tot 12 juli 2012 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg en is de aan Jeugdzorg verleende machtiging de na te noemen minderjarigen dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 12 juli 2011 tot 12 juli 2012, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aan die beschikking gehechte indicatiebesluiten van 1 juni 2011 en 3 juni 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarigen zijn belast. Voorts is in hoger beroep komen vast te staan dat de moeder en de stiefvader van na te noemen minderjarigen zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen:
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2000 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige I]) en
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2002 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige II]),
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. [minderjarige I] verblijft bij een tante moederszijde en [minderjarige II] bij de pleegouders.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen en de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met directe ingang worden ingetrokken, althans een intrekking als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. Het LJ&R bestrijdt het beroep.
4. De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. De minderjarigen zijn inmiddels ruim vier jaar uit huis geplaatst. Bij iedere verlenging van de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is door de rechter benadrukt dat moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van de minderjarigen. Jeugdzorg heeft daar echter tot op heden geen gehoor aan gegeven. De reden dat de moeder niet wil meewerken aan een forensisch systeemonderzoek is gelegen in het feit dat zij bang is dat het allemaal lang gaat duren (en zij als gevolg daarvan nog verder vervreemd raakt van de minderjarigen, te meer nu de contactmomenten tussen haar en de minderjarigen zijn verminderd). Bovendien is zij altijd in de veronderstelling geweest dat het eerder door FORA uitgevoerde onderzoek gericht was op al haar kinderen en niet alleen op [naam minderjarige] (het jongere broertje van de minderjarigen). Volgens de moeder behoeft er niet te worden getwijfeld aan haar pedagogische opvoedingskwaliteiten; zij voedt momenteel twee van haar vier kinderen zelf op in de thuissituatie, hetgeen goed gaat. De moeder stelt dat de minderjarigen niet gebaat zijn bij de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Immers, zij voelen zich thans niet gelukkig in hun huidige pleeggezinnen en uiten dit zowel verbaal als non-verbaal, in de zin dat [minderjarige I] onbehandelbaar is geworden en [minderjarige II] met een identiteitscrisis kampt (vanwege plaatsing in een christelijk pleeggezin). De moeder is dan ook van mening dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
5. Het LJ&R heeft ter zitting verklaard dat het – evenals de rechtbank heeft overwogen – van belang is dat het forensisch systeemonderzoek tot stand gaat komen. Op die wijze kan er duidelijkheid komen over het perspectief van de minderjarigen, aldus het LJ&R. Volgens het LJ&R is het daarbij van belang dat ook de pedagogische vaardigheden van de moeder ten aanzien van deze minderjarigen worden onderzocht. Het LJ&R heeft verder benadrukt dat de moeder van meet af aan duidelijk is gemaakt dat het vorige FORA onderzoek zag op de thuisplaatsingsmogelijkheden van [naam minderjarige] en niet ook op die van de minderjarigen. Daarnaast heeft het LJ&R laten weten dat, zolang het perspectief van de minderjarigen nog niet duidelijk is, Jeugdformaat heeft geadviseerd niet tot overplaatsing van [minderjarige II] naar een ander pleeggezin (islamitisch) over te gaan.
6. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Een machtiging tot uithuisplaatsing, zoals bedoeld in artikel 1:261, eerste lid BW, mag slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor, zoals vermeld in de artikelen 1:254, eerste lid en 1:261, eerste lid BW, nog steeds bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Voorts zal het hof onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Ter zitting hebben de moeder, het LJ&R en de vader - in samenspraak met het hof - afgesproken met elkaar in gesprek te gaan om te bezien of er overeenstemming kan worden bereikt ten aanzien van het verrichten van een forensisch systeemonderzoek bij de moeder en de minderjarigen. Het LJ&R heeft het hof op 15 december 2011 bericht dat de (advocaten van) de vader en de moeder te kennen hebben gegeven het belang van het systeemonderzoek (dat door het LJ&R zal worden bekostigd) in te zien, doch niet te kunnen instemmen met de onderzoeksvraag ten aanzien van het intelligentieniveau van de moeder en de vraag of er bij de moeder sprake is van sociaal-emotionele, psychiatrische of persoonlijkheidsproblematiek. De moeder en de vader hebben in hun reactie op het bericht van het LJ&R bevestigd met deze twee onderzoeksvragen niet te kunnen instemmen.
8. Het hof heeft bij brief van 22 maart 2012 te kennen gegeven dat bovenvermelde onderzoeksvragen (alsmede de andere door het LJ&R geformuleerde vragen) wat het hof betreft functioneel, zinnig en noodzakelijk zijn. Het hof heeft de ouders bij diezelfde brief verzocht schriftelijk uitsluitsel te geven omtrent de vraag of zij hun onvoorwaardelijke medewerking aan het voorgenomen onderzoek gaan geven.
9. Uit het antwoord van de moeder blijkt niet van een bereidheid tot onvoorwaardelijke medewerking. Onder deze omstandigheid acht het hof de noodzaak tot het in stand houden van de maatregelen aanwezig. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Nu de moeder er toe bijdraagt dat het vooralsnog onduidelijk blijkt of zij passende zorg kan geven, acht het hof het onverantwoord de minderjarigen terug te doen keren naar haar. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Jansen en Bos, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2012.