GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 25 april 2012
Zaaknummer : 200.102.209/01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 11-1678 en FA RK 11-5324
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. van Keulen te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.I. Soekarman te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 17 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 november 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, bekend bij het hof onder zaaknummers 200.102.211/01 en 200.102.231/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.102.209/01.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 9 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 13 maart 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 maart 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 5 april 2012 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de vastgestelde kinder- en partneralimentatie.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover in het kader van het onderhavige schorsingsverzoek van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
- de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2000] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige], aan de man (bedoeld moet zijn: de vrouw), die [de minderjarige] verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 475,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 718,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks totdat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde (of aan de vrouw);
- de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.005,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 8 maart 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], hierna ook te noemen: de kinderalimentatie, en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, hierna ook te noemen: de partneralimentatie.
2. De man verzoekt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de door hem, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, verschuldigde kinder- en partneralimentatie te schorsen en te bepalen dat hij met ingang van die dag slechts voor zijn rekening hoeft te nemen de hypotheekrente met betrekking tot de echtelijke woning en de eigenaarslasten, alsmede de premie levensverzekering, derhalve ook de helft die de vrouw zou moeten voldoen, althans een zodanige beschikking te geven, met wijziging van de wijzigingsbeschikking voorlopige voorzieningen van 1 september 2011, als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het verzoek.
4. De man stelt dat onverkorte tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wat betreft de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en het levensonderhoud van de vrouw ertoe zal leiden dat hij in een noodtoestand geraakt. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank zijn draagkracht te hoog heeft vastgesteld door uit te gaan van het salaris dat hij verdiende vóór zijn arbeidsduurvermindering in december 2010.
5. Namens de vrouw is ter zitting betwist dat de man wegens ziekte minder inkomen heeft. In dit verband is erop gewezen dat de man reeds tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure te kennen heeft gegeven dat hij minder zou gaan werken vanwege de zorg voor zijn kinderen. Volgens de vrouw klopt arbeidsrechtelijk gezien niets van hetgeen de man stelt, nu iemand die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is wettelijk recht heeft op doorbetaling van minimaal 70% van zijn loon. De vrouw heeft een bankafschrift van de privérekening van de man gezien waaruit blijkt dat hij in maart 2012 van [naam BV] naast zijn salaris een bedrag van € 1.500,- met omschrijving ‘huur februari 2012’ heeft ontvangen. Dit laatste bedrag dient ook te worden aangemerkt als inkomen, zodat de man wel degelijk voldoende draagkracht heeft om de opgelegde alimentatie te betalen, aldus de vrouw.
6. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC 5012):
(i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
7. Een uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt. Het belang van de vrouw ligt besloten in het feit dat zij kosten maakt ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en ten behoeve van haar eigen levensonderhoud.
8. Het belang van de man is daarin gelegen dat hij naar zijn zeggen geen draagkracht heeft om de, volgens hem op onjuiste gronden vastgestelde, kinder- en partneralimentatie te voldoen.
9. Het hof overweegt dat voorshands aannemelijk is geworden dat de rechtbank bij het vaststellen van de kinder- en partneralimentatie is uitgegaan van een te hoog inkomen aan de zijde van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de man een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij er, in overleg met de meerderheidsaandeelhouder van [naam BV], voor heeft gekozen om minder te gaan werken. De man is al lange tijd ziek, hetgeen door de vrouw niet wordt betwist. Hij heeft voorts de dagelijkse zorg voor twee van zijn kinderen. De man heeft genoegzaam aangetoond dat hij sinds december 2010 ten gevolge van zijn arbeidsduurvermindering structureel minder verdient. Aangezien de man slechts 10% van de aandelen in [naam BV] bezit en in loondienst werkzaam is voor een dochteronderneming van [naam BV] ([naam BV]), is hij niet in overwegende mate bij machte zijn eigen inkomen te bepalen. Het is ook niet gesteld of gebleken dat de man die zeggenschap ondanks zijn positie als minderheidsaandeelhouder feitelijk zou hebben. In zoverre is sprake van een misslag in de beschikking van de rechtbank.
10. Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie van januari 2012 bedraagt zijn netto maandinkomen bij [naam BV] € 2.364,53. De man heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat het bedrag ad € 1.500,- dat hij in maart 2012 van [naam BV] heeft ontvangen een lening betreft. Gelet op het netto-inkomen van de man en in aanmerking nemende zijn huurlasten en de lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning, die de man op dit moment voldoet, is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de man bij onverkorte tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in een financiële noodtoestand komt te verkeren. In dit kader acht het hof nog van belang dat door de vrouw niet is weersproken dat de man in de achterliggende periode veel huwelijkse schulden heeft voldaan. De man heeft hiervoor geld moet lenen bij [naam BV] en familie. Ook thans dient de man nog allerlei schulden te voldoen. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verkeert op dit moment in een impasse, waardoor op korte termijn geen liquiditeiten zijn te verwachten. Dat de man, zoals de vrouw stelt, nog een rekening heeft waarop een aanzienlijk bedrag staat, is door de man gemotiveerd betwist en acht het hof tegen de hierboven geschetste achtergrond niet aannemelijk. Gelet op de vooromschreven belangenafweging weegt het belang van de man bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging.
11. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de aan hem opgelegde alimentatieverplichtingen ten behoeve van [de minderjarige] en de vrouw zal toewijzen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de man de volledige hypotheek- en eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning, alsmede de volledige premie levensverzekering - derhalve ook het aandeel van de vrouw in die lasten - zal blijven voldoen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
schorst de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud;
verstaat dat de man met ingang van 8 maart 2012 zal blijven voldoen de volledige hypotheek- en eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning, alsmede de volledige premie levensverzekering;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, De Haan-Boerdijk en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2012.