ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6620

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003615-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk bezit van cocaïne met strafmotivering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0.8 gram cocaïne op 8 april 2011 te Rotterdam. De verdachte was eerder gesignaleerd en werd aangehouden na een melding van overlast door Antilliaanse mannen. Tijdens de rechtszitting werd het verweer van de verdediging, dat de staandehouding onrechtmatig was, verworpen. Het hof oordeelde dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren om de verdachte aan te spreken op basis van de Politiewet en de Wet op de identificatieplicht. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit en vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 12 uren, subsidiair 6 dagen hechtenis. De strafmotivering hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen. Het hof concludeerde dat de op te leggen straf een passende reactie vormde op het bewezen verklaarde feit, dat een bedreiging voor de volksgezondheid vormt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003615-11
Parketnummer: 10-096076-11
Datum uitspraak: 25 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 12 uren, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2011 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0.8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - betoogd dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld. In de visie van de verdediging dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van elk daaruit voortvloeiend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 2 van de Politiewet 1993 omschrijft de algemene taak van de Nederlandse politie. De tekst van dit artikel luidt:
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht luidt:
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.
Op grond van het proces-verbaal van aanhouding, nr. PL1710 2011107941-2, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op vrijdag 8 april 2008 omstreek 22.25 uur hoorden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], via de politiemeldkamer dat Antilliaanse mannen overlast veroorzaakten in een portiek aan de [adres] te Rotterdam. Vervolgens hebben de verbalisanten zich laten koppelen aan deze melding en hebben zij bij het pand aan de [adres] te Rotterdam twee mannen staande gehouden. Het hof verstaat deze ambtshandeling aldus dat de verbalisanten de twee mannen in verband met de melding hebben aangesproken. Een van deze mannen gaf op te zijn [verdachte], geboren [geboortejaar] 1981 te [geboorteplaats]. Toen bleek dat de verdachte gesignaleerd stond is hij vervolgens aangehouden.
Het hof is, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, van oordeel dat de opsporingsambtenaren op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 in samenhang met artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht bevoegd waren in verband met de handhaving van de openbare orde de verdachte aan te spreken en van de verdachte te vorderen zijn identiteit kenbaar te maken. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2011 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0.8 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 12 uren, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heef het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig gehad, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Dit is een ernstig feit, waardoor de verspreiding en het gebruik van die middelen in de hand worden gewerkt. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 12 (twaalf) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 mei 2012.
Mr. M.L.A. Filippini is buiten staat dit arrest te ondertekenen.