ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6743

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.294
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Nievelt
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en overgeslagen goed in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de verdeling van bepaalde goederen, waaronder koopsompolissen en onroerend goed op de Filippijnen. De partijen zijn in 2004 gescheiden, en de echtscheiding is in 2005 ingeschreven. In het echtscheidingsconvenant, dat op 2 juni 2004 is getekend, is een regeling opgenomen voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw vordert in hoger beroep alsnog de verdeling van de koopsompolissen, die volgens haar zijn overgeslagen in de eerdere verdeling. De man betwist dit en stelt dat de polissen reeds verdeeld zijn.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de koopsompolissen niet in de verdeling zijn betrokken en dat partijen recht hebben op de helft van de waarde. Het hof bevestigt dat de polissen aan de man moeten worden toegedeeld, met de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw uit te keren. Daarnaast oordeelt het hof dat de onroerende goederen op de Filippijnen aan de vrouw moeten worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man de helft van de waarde ontvangt. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien de affectieve relatie die zij in het verleden hebben gehad.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt vastgesteld zoals hierboven beschreven. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad en de kosten van het geding worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.068.294
Zaak- rolnummer rechtbank : 322188/HA ZA 08-3437
arrest van de familiekamer d.d. 8 mei 2012
inzake
de man,
appellant,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk, te Leiden,
tegen
de vrouw,
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde.
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, te Katwijk.
Het geding
Bij exploot van 28 mei 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 maart 2010 door de recht¬bank ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft de man 5 grie¬ven aangevoerd en (in grief 4) zijn voorwaardelijke eis in reconventie zoals door hem in eerste aanleg geformuleerd gewijzigd.
Bij memorie van antwoord in conventie en in voorwaardelijke reconventie (met producties) heeft de vrouw de grie¬ven bestreden. Zij heeft het hof verzocht de man in al zijn vorderingen in conventie niet ontvankelijk te verklaren althans hem die te ontzeggen. In voorwaardelijke reconventie heeft de vrouw zich ten aanzien van een vijftal vorderingen van de man gerefereerd aan het oordeel van het hof en overigens tot afwijzing geconcludeerd. Tot slot heeft de vrouw gevorderd de man in de kosten van beide instanties te veroordelen.
Partijen hebben vervolgens hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Het gaat in hoger beroep om het volgende. Partijen zijn in 2004 gescheiden, welke echtscheiding [in] 2005 is ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand. Tussen partijen is (in hoger beroep) niet (meer) in geschil dat op hun huwelijksvermogensregime Nederlands recht van toepassing is en dat partijen, bij gebreke van andersluidende afspraken, in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
3. Partijen hebben een echtscheidingsconvenant gesloten, hetwelk is getekend op 2 juni 2004. Artikel 4 behelst een regeling ter zake van de “Omvang en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap per peildatum”. Voor de omvang is als peildatum gekozen de datum 23 januari 2004, voor de waardering is gekozen de datum 1 mei 2004.
4. Niet in geschil is dat van de huwelijksgoederengemeenschap een aantal koopsompolissen deel uitmaakte. In het convenant worden deze polissen niet genoemd bij de opsomming van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw vordert (in conventie) alsnog verdeling van deze koopsompolissen op grond van artikel 3:178 (juncto 1:99 lid 2) B.W.
5. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ten tijde van de peildatum met betrekking tot de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap onroerend goed op de Filippijnen deel uitmaakte van die gemeenschap. Dit onroerend goed is op naam van de vrouw gesteld. Ook dit onroerend goed wordt in het convenant niet genoemd bij de opsomming van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. In eerste aanleg heeft de man in (voorwaardelijke) reconventie voor het geval de vordering van de vrouw wordt toegewezen eveneens alsnog (voorwaardelijke) verdeling van deze eigendommen gevorderd.
6. Volgens de rechtbank zijn de koopsompolissen niet in de verdeling betrokken en hebben partijen dus ieder nog recht op de helft van de waarde. Zoals gevorderd door de vrouw scheidt de rechtbank de polissen toe aan de man, onder verplichting voor de man de helft van de waarde per 24 januari 2005 - datum inschrijving - uit te keren aan de vrouw. Daarmee is de voorwaarde voor de vordering in reconventie vervuld. De vrouw heeft die vordering niet betwist. De rechtbank beveelt dan ook verdeling bij helfte ten overstaan van een notaris per 24 januari 2005 van de zich op de Filippijnen bevindende eigendommen van de vrouw.
7. Het geschil tussen partijen spitst zich ook in hoger beroep toe op de vraag of de polissen nu al dan niet “zijn overgeslagen” in de zin van artikel 1:179 lid 2 BW dan wel als reeds verdeeld hebben te gelden. Vast staat dat de polissen in het kader van het opstellen van het convenant aan de orde zijn gekomen. Volgens de vrouw is afgesproken om de polissen vanwege fiscale redenen later te verdelen. Volgens de man is afgesproken om de polissen alsmede de stukken grond op de Filippijnen als zijnde “reeds verdeeld” te beschouwen.
8. Het hof stelt daarbij voorop dat in deze zaak de vrouw vraagt de verdeling van de koopsompolissen vast te stellen en de man de vaststelling van de verdeling van de zich op de Filippijnen bevindende eigendommen van de vrouw in die zin dat deze eigendommen in het geheel worden toegedeeld aan de vrouw onder uitkering aan de man van de helft van de waarde hiervan, en voorts een notariële boedelbeschrijving te gelasten. Tegen die achtergrond overweegt het hof als volgt.
Overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW
9. In grief 1 betoogt de man dat wat betreft de koopsompolissen geen sprake is van een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW. De vrouw heeft de grief bestreden. Het hof acht de beslissing van de rechtbank te dien aanzien en de daarvoor gegeven motivering juist en maakt die tot de zijne. Het gaat ten deze om een uitleg van hetgeen partijen te dien aanzien over een weer naar voren hebben gebracht. De diverse aspecten welke de rechtbank in dat kader in haar beslissing betrekt kunnen, zeker in onderlinge samenhang bezien, die beslissing zeer wel dragen. Het hof betrekt daarbij nog dat reeds kort na het sluiten van het convenant de (advocaat van de) vrouw bij herhaling heeft aangedrongen op verdeling van de koopsompolissen en heeft aangegeven indien nodig alsnog verdeling te vorderen. Uit de correspondentie blijkt dat de man daarover niet wilde praten. Zo valt in de brief welke de notaris kort voor en in het kader van de verdeling op 17 juni 2005 aan de advocaat van de vrouw stuurt te lezen: “In de tweede plaats wil de [man] niet spreken over de koopsompolissen” en “Over de koopsompolissen is geen regeling getroffen, voor zover ik kan overzien”. Uit niets blijkt dat de man ook reeds toen de stelling heeft betrokken dat (al) sprake was van een “reeds verdeeld zijn” in de door hem (thans) gestelde zin: polissen naar de man, onroerend goed op de Filippijnen naar de vrouw. Eerst in onderhavige procedure heeft de man die stelling betrokken. Uit niets blijkt dat het bestanddeel onroerend goed op de Filippijnen door de man in enig opzicht in het kader van de verdeling voordien aan de orde gesteld is, laat staan dat dit bestanddeel is betrokken in een verdeling welke reeds zou hebben plaatsgevonden als door de man gesteld. Daarbij acht het hof voorts van belang dat de man in deze procedure heeft geweigerd in te stemmen met het verschaffen van informatie aan de rechtbank door de echtscheidingsbemiddelaar, mr. Zwaal, ten aanzien van de vraag wat er in het kader van de totstandkoming van het convenant in 2004 ten aanzien van de polissen en genoemd onroerend goed door partijen is besproken.
10. Volgens de grieven 2 en 3 ziet de rechtbank er aan voorbij dat de vrouw zelf stelt dat de koopsompolissen reeds verdeeld waren. De vrouw heeft de grieven bestreden. Het hof stelt voorop dat de vrouw alsnog verdeling van de koopsompolissen vordert op de voet van artikel 3:179 lid 2 BW. Volgens de vrouw is ter zake van deze polissen sprake van goederen die bij de verdeling zijn overgeslagen. Anders dan de man leest het hof in de vordering en de stellingen van de vrouw niet dat de vrouw zich (ook) op het standpunt heeft gesteld dat de koopsompolissen (wel) reeds waren verdeeld in die zin dat zij aan de man zijn toegescheiden en de vrouw enkel nog aanspraak maakt op de helft van de waarde. De vrouw vordert immers uitdrukkelijk toescheiding aan de man en betaling van de helft van de waarde aan de vrouw. Zij vordert niet slechts betaling van de helft van de waarde van de polissen. Dat de vrouw zich niet heeft verweerd tegen de reconventionele vordering van de man met betrekking tot haar eigendommen op de Filippijnen brengt, anders dan de man meent, niet mee dat er van uitgegaan moet worden dat een verdelingsafspraak als gesteld is gemaakt. Voor zover de man in de grieven anders betoogt, falen ook deze grieven.
11. De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 3 falen. Nu niet in geschil is dat de polissen moeten worden toegescheiden aan de man onder de verplichting de helft van de waarde daarvan per 24 januari 2005 uit te keren aan de vrouw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, zal het hof aldus ook beslissen.
12. Grief 4 bevat een wijziging van de eis in reconventie voor het geval de grieven 1 tot en met 3 falen. Het hof stelt in dat kader vast dat partijen het er in hoger beroep over eens zijn dat de verdeling zoals die in de bestreden beschikking is vastgesteld wat betreft de eigendommen op de Filippijnen niet mogelijk is, omdat het - naar het hof begrijpt - voor de man als niet-Filippijn niet mogelijk is om onroerende zaken op de Filippijnen in (mede-) eigendom te krijgen. Derhalve zal het hof, zoals door de man in hoger beroep gevorderd, de per 24 januari 2005 op de Filippijnen bevindende eigendommen van de vrouw aan de vrouw toescheiden in die zin dat deze eigendommen geheel worden toebedeeld aan de vrouw onder uitkering aan de man van de helft van de waarde hiervan. Een notariële boedelbeschrijving acht het hof daartoe niet nodig.
De overbedelingsvordering
13. Om de overbedelingsvordering vast te kunnen stellen dient het hof voldoende inzicht te hebben in de waarde van hetgeen verdeeld moet worden per peildatum, 24 januari 2005.
14. Het hof stelt in dat verband vast dat partijen niet tot (volledige) overeenstemming kunnen komen ter zake van de verdeling en de waarde van de overgeslagen goederen. Het hof begrijpt dat beide partijen het hof verzoeken de overgeslagen goederen te verdelen. Het hof zal daartoe overgaan rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, waarbij het hof over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt.
15. Voor de koopsompolissen geldt dat de man in beroep heeft nagelaten het hof inzicht te verschaffen in de waarde van die polissen per 24 januari 2005.
16. Voor de onroerende goederen op de Filippijnen geldt het volgende. In geschil is niet dat de vrouw onroerende goederen op de Filippijnen in eigendom heeft, maar wel het aantal onroerende goederen, de omvang (en mate van bebouwing) van de onroerende goederen en de waarde van de onroerende goederen per peildatum, derhalve 24 januari 2005.
17. Met betrekking tot de onroerende goederen van de vrouw op de Filippijnen overweegt het hof als volgt. De man beschikt blijkens productie 4 bij akte Overlegging producties houdende akte houdende uitlating na tussenvonnis van 23 september 2009 over een groot aantal bescheiden met betrekking tot de onroerende goederen van de vrouw. Op die akte en de daarbij overgelegde bescheiden heeft de vrouw eerst bij memorie van antwoord in conventie en in voorwaardelijke reconventie van 26 oktober 2010 kunnen reageren en ook gereageerd.
18. De vrouw erkent dat de gegevens van de man ter zake van het grondbezit Lot [nummer] correct zijn. Voor het overige betwist de vrouw in hoger beroep dat zij nog andere onroerende goederen op de Filippijnen in eigendom heeft. Zij heeft echter nagelaten om bij memorie van antwoord nader inzicht te geven in haar eventuele eigendommen op de Filippijnen en een taxatie van een (of meer) deskundige(n) over te leggen van die onroerende goederen op de Filippijnen, ook ten aanzien van het onroerend goed waarvan tussen partijen niet in geschil was en is dat de vrouw eigenaar is: Lot [nummer].
19. Nu partijen beiden hebben nagelaten het hof inzicht te verschaffen in de waarde van de aan hen toe te delen goederen, gaat het hof er bij gebreke van die gegevens vanuit dat de waarde van de aan de man respectievelijk de vrouw toegescheiden goederen per peildatum gelijk is. Het hof zal derhalve bepalen dat de verdeling plaats vindt met gesloten beurzen.
Proceskosten
20. Gezien het feit dat er in het verleden tussen partijen een affectieve relatie heeft bestaan acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen op 3 maart 2010 gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw beslissende;
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeen-schap - voor zover deze nog niet verdeeld is - vast als volgt:
deelt de in het bestreden vonnis onder 2.6, a tot en met h, vermelde koopsompolissen per 24 januari 2005 toe aan de man;
deelt de onroerende goederen op de Filippijnen welke op 24 januari 2005 aan de vrouw in eigendom toebeho(o)r(d)en, toe aan de vrouw;
bepaalt dat voornoemde verdeling plaats zal vinden met gesloten beurzen in die zin dat partijen ter zake over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, van Nievelt en Van Dijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.