ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7028

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.574/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Stille
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en geschil over appartementen, huuropbrengsten, auto, inboedel en sieraden

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. Het hof heeft te oordelen over de verdeling van verschillende activa, waaronder appartementen, huuropbrengsten, een auto, inboedel en sieraden. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de gemeenschap was vastgesteld. De man betwist de waarde van de appartementen en de huuropbrengsten, en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de appartementen nog niet zijn verkocht. De vrouw daarentegen stelt dat de man onzorgvuldig heeft gehandeld door een achterstand in de betalingen van de hypothecaire lening te laten ontstaan, wat heeft geleid tot een lagere verkoopopbrengst van de appartementen. Het hof overweegt dat de peildatum voor de verdeling de datum van feitelijk uiteengaan is, en dat de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is. Het hof stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over de verkoop van de appartementen en de huuropbrengsten, en dat de vrouw niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op bepaalde stukken die door de man zijn overgelegd. Daarnaast wordt de waarde van de inboedel en de afgifte van de sieraden besproken. Het hof verwijst de zaak naar de rol om de vrouw in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de overgelegde producties, alvorens verder te beslissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaksnummer : 200.059.574/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 07-102
arrest van de familiekamer van 29 mei 2012
inzake
de man,
wonende te Schiedam,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
de vrouw,
wonende te Nijmegen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen.
Het geding
1. Bij exploot van 20 januari 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 oktober 2009 en alle daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen, door de recht¬bank te Rotterdam tussen de partijen gewezen.
2. Bij exploot van 8 maart 2010 heeft de vrouw de man aangezegd dat het exploot van dagvaarding van 20 januari 2010 bij vervroeging zal worden aangebracht op de zitting van dit hof van 16 maart 2010, mr. De Boer opgeroepen zich op de laatstgenoemde datum voor de man te stellen en voorts aangezegd dat, indien mr. De Boer zich niet stelt, gevorderd zal worden dat de man van de instantie wordt ontslagen, dan wel in het hoger beroep niet- ontvankelijk wordt verklaard met veroordeling van de man in de kosten van dit geding, dan wel dat, indien mr. De Boer zich wel stelt, deze de memorie van grieven op die rolzitting van 16 maart 2010 dient te nemen, bij gebreke waarvan daartoe nog slechts een peremptoir uitstel van twee weken kan worden toegestaan, waarna aan het hof akte niet dienen zal worden gevraagd ingeval de memorie van grieven na ommekomst van deze twee weken nog steeds niet wordt genomen.
3. Op de rolzitting van 16 maart 2010 van dit hof heeft de vrouw het exploot van dagvaarding van 20 januari 2010 op de rol laten inschrijven.
4. Op de rolzitting van 22 juni 2010 heeft de vrouw een akte niet dienen genomen. Op diezelfde rolzitting heeft de man een memorie van grieven genomen en daarbij producties overgelegd.
5. Bij memorie van grieven (met zes producties) heeft de man onder aanvoering van drie grieven en het aanbieden van bewijs geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen en het hof verzocht om, opnieuw rechtdoende, de verdeling vast te stellen van de gehele onverdeelde gemeenschap, rekening houdende met hetgeen de man in zijn memorie heeft uiteengezet.
6. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep dan wel zijn beroep als zijnde ongegrond af te wijzen. Daarnaast verzoekt de vrouw in incidenteel hoger beroep onder vermeerdering van eis en onder aanvoering van zeven grieven het hof het bestreden vonnis te vernietigen voor zover dat de door haar aangevoerde grieven betreft en, opnieuw recht te doen, met inachtneming van haar incidentele grieven en gewijzigde eis.
7. Bij memorie van antwoord (met twee producties) in het incidentele hoger beroep heeft de man de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel van de vrouw met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in incidenteel appel.
8. Tot slot heeft de man zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
De feiten
1. Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent onder 1 van het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
2. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 van het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
3. Bij het tussenvonnis van 25 april 2007 heeft de rechtbank een comparitie gelast teneinde een schikking te beproeven, alsmede tot het geven van inlichtingen.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het huwelijk van partijen is [in] 2004 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ontbonden. Niet in geschil is dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is en dat sprake is van de wettelijke gemeenschap van goederen. Voorts zijn partijen overeengekomen dat als peildatum voor de verdeling van de gemeenschap – het hof begrijpt zowel ten aanzien van de omvang als de waardering - de datum van feitelijk uiteengaan,10 januari 2003, dient te worden gehanteerd, behoudens daarvan wordt afgeweken.
2. In hoger beroep is in het kader van de verdeling in geschil hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ten aanzien van de appartementen, de huuropbrengsten, de auto, de inboedel en de sieraden.
3. De grieven in principaal en incidenteel beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Appartementen
4. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil dat tot de te verdelen gemeenschap in ieder geval de volgende drie te Rotterdam gelegen appartementen behoren:
[...]
hierna verder ook te noemen: appartementen 12 A I, II en III.
5. Het hof stelt voorts vast dat partijen blijkens het desbetreffend proces-verbaal, ter zitting van de rechtbank op 4 juli 2007 afspraken hebben gemaakt. Vooreerst is afgesproken dat de appartementen zullen worden verkocht en (naar het hof begrijpt) geleverd, vrij van huur. Voorts is afgesproken dat tot de datum van de verkoop (het hof begrijpt; de levering) van deze appartementen alle lasten en opbrengsten ervan dienen worden te verrekend met de opbrengst van de verkoop van die appartementen en, naar het hof begrijpt, het saldo daarvan tussen partijen wordt verdeeld. Daarbij wordt dan rekening gehouden met de kosten die op de verkoop betrekking hebben.
6. De man stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de appartementen 12A I en II nog niet zijn verkocht en (naar het hof begrijpt) geleverd, en in de door de rechtbank vastgestelde verdeling is geen rekening gehouden met het feit dat de hypothecaire geldschuld hoger is dan de verkoopopbrengst. Daardoor resteert een negatief saldo dat voor de helft voor rekening dient te komen van de vrouw. De man heeft bij memorie van grieven een aantal bescheiden in het geding gebracht om deze stellingen te onderbouwen.
7. De vrouw stelt zich in dat verband in hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat naast appartement 12A III ook de appartementen 12A I en II zijn verkocht en (naar het hof begrijpt) geleverd. De man heeft in de memorie van grieven geen inzicht gegeven in de verkoop en onvoldoende gegevens overgelegd, aldus de vrouw.
8. Het hof stelt vast dat de man bij zijn laatste processtuk in hoger beroep, de memorie van antwoord op het incidenteel appel, stukken heeft overgelegd die betrekking hebben op de klaarblijkelijke verkoop en overdracht van de appartementen 12 A I en II. Het hof stelt voorts vast dat de vrouw niet meer heeft gereageerd op deze stukken. Het hof zal alvorens hier over te beslissen de vrouw in de gelegenheid stellen daar bij akte ter rolle alsnog op in te gaan.
9. Daarnaast stelt de vrouw in incidenteel beroep dat het aan de man is toe te rekenen dat hij een achterstand in de betalingen ter zake van de hypothecaire geldlening heeft doen laten ontstaan en daarmee de huuropbrengsten niet aan de kosten heeft besteed en dat aan de man is toe te rekenen dat appartement 12A III als gevolg van die achterstand in de betalingen ter zake van de hypothecaire geldlening executoriaal is verkocht, waardoor een lagere verkoopopbrengst is gerealiseerd dan het geval was geweest bij een vrijwillige, onderhandse verkoop. Volgens de vrouw heeft de man hiermee onzorgvuldig gehandeld jegens haar en de gemeenschap en heeft hij de boedel benadeeld. De schade die daardoor is ontstaan, zijnde het verschil tussen de opbrengst bij vrijwillige onderhandse verkoop en openbare verkoop zoals deze heeft plaatsgevonden, becijfert de vrouw voor appartement 12 III op € 38.400,-. Zij meent dat de man dit bedrag, dan wel de helft daarvan, aan haar dient te vergoeden. De vrouw verzoekt dit tevens ten aanzien van de appartementen 12 I en II voor het geval mocht blijken dat ook deze verkocht en overgedragen zijn.
10. Voorts stelt de vrouw zich in incidenteel beroep op het standpunt dat er blijkbaar, gezien de door de man bij memorie van grieven overgelegde stukken, nog drie andere appartementen tot de te verdelen gemeenschap behoren: de appartementen 12B I, II en III. De vrouw verzoekt het hof primair op grond van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW te beslissen, dan wel subsidiair dat deze appartementen alsnog in de verdeling worden betrokken, met toedeling aan de man onder verrekening van de helft van de overwaarde op die appartementen met de vrouw.
11. Het hof overweegt als volgt. Het komt het hof voorshands voor dat uit de door de man bij zijn laatste processtuk in hoger beroep, de memorie van antwoord op het incidenteel appel, overgelegde stukken van de openbare registers volgt dat de appartementen 12 A I, II en III dezelfde zijn als 12 B I, II en III en dat deze appartementen zijn ontstaan uit opstallen aan de [...]. Het hof stelt echter vast dat de vrouw niet in de gelegenheid is geweest te reageren op deze door de man bij zijn laatste processtuk overgelegde stukken. Het hof zal alvorens hier over te beslissen de vrouw in de gelegenheid stellen daar bij akte ter rolle alsnog op in te gaan.
12. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de verkoopopbrengsten van het appartement 12 III (en indien verkocht en overgedragen de appartementen 12 I en II) en onevenredig laag zijn als gevolg van onzorgvuldig handelen van de man overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw ter zake deze beweerdelijke schade onvoldoende heeft gesteld en zal deze vordering daarom afwijzen. Zo is de stelling van de vrouw dat het appartement 12 III bij onderhandse verkoop € 95.000,- zou hebben opgebracht niet onderbouwd door enig ter zake doend stuk, bijvoorbeeld een taxatierapport van appartement 12 I per peildatum. Voor zover de vrouw de man nog verwijt dat hij de rente op de hypothecaire lening niet tijdig heeft betaald, maar het er toe heeft laten komen dat deze rente steeds is bijgeschreven bij de hoofdsom met als gevolg dat de overwaarde bij verkoop lager is dan bij tijdige betaling ziet de vrouw er aan voorbij dat zij in beide gevallen aan de rente bij helfte moet bijdragen.
Huuropbrengsten
13. Tussen partijen is de berekening van de huuropbrengsten in hoger beroep in geschil. Het hof overweegt in dat verband als volgt. Omdat de berekening van de huuropbrengsten wordt beïnvloed door de vraag of, en zo ja per wanneer de appartementen 12A 1 en II zijn verkocht en overgedragen, zal het hof de beslissing te dien aanzien aanhouden totdat de vrouw zich bij akte omtrent genoemde verkoop en overdracht heeft uitgelaten.
Auto
14. De vrouw meent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Volkswagen Golf met kenteken [...], hierna verder: de auto, noch de verkoopopbrengst van die auto deel uitmaken van de te verdelen gemeenschap. Zij stelt dat zij weliswaar erkent dat de auto tijdens het huwelijk is verkocht, maar niet dat dit in of rond 2001 zou zijn geweest. Afgesproken was dat de man informatie bij de RDW zou opvragen over de verkoopdatum en nu de man die afspraak niet was nagekomen, had de rechtbank niet van de enkele verklaring van de man mogen uitgaan. Volgens de vrouw valt de verkoopopbrengst van de auto van € 10.000,- in de gemeenschap en dient derhalve alsnog bij de verdeling te worden betrokken.
15. Volgens de man blijkt uit de door hem bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep (als productie 2) overgelegde verklaring van de RDW van 11 oktober 2007 dat de betreffende auto per 22 februari 2001 niet meer ten name van de man is geregistreerd. Voorts bestrijdt de man de door de vrouw genoemde verkoopprijs van de auto van € 10.000,-.
16. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat de vrouw niet meer in staat is geweest te reageren op de door de man bij zijn laatste processtuk overgelegde verklaring van de RDW. Het hof zal de vrouw in de gelegenheid stellen ook daar bij akte ter rolle alsnog op in te gaan.
Inboedel
17. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de inboedel op € 5.000,- heeft gesteld. De vrouw heeft de gehele inboedel aan de man gelaten, waardoor de man is overbedeeld. Volgens de vrouw vertegenwoordigde de inboedel een waarde van € 15.000,-, zodat zij uit hoofde van onderbedeling een bedrag van € 7.500,- van de man zou moeten ontvangen. Aangezien de discussie tussen partijen niet ging over de waarde van de inboedel, is de rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden door een andere waarde aan de inboedel toe te kennen. Volgens de vrouw bestond derhalve overeenstemming over de waarde.
18. De man stelt – onder meer met een verwijzing naar de verzetdagvaarding in eerste aanleg – dat hij de door de vrouw gestelde waarde wel heeft bestreden en dat de vrouw het door haar genoemde bedrag bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt.
19. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw deze grief terecht opgeworpen. Partijen waren het blijkens hun stellingen in eerste aanleg er over eens dat de totale waarde van de gehele inboedel € 15.000,-- bedroeg, nu zij over en weer van elkaar een bedrag van € 7.500,-- vorderen wegens overbedeling. Het verweer van de man dat de door de rechtbank vastgestelde waarde als juist moet worden aanvaard, is in het licht van de stellingen van partijen in eerste aanleg onvoldoende om te komen tot de gevolgtrekking dat partijen tijdens de procedure in eerste aanleg het over de waardering van de inboedel oneens waren. Uit de stellingen van beide partijen in eerste aanleg blijkt voorts dat – met instemming van de vrouw – de inboedel in de woning bij de man is achtergebleven. Daarmee is de verdeling van de inboedel feitelijk verwezenlijkt. Dat de man vervolgens deze inboedel – met uitzondering van de wasmachine – als ‘waardeloos’ heeft ‘weggegooid’ maakt het vorenstaande niet anders. Het hof zal de waarde van de aan de man toegedeelde inboedelzaken dan ook vaststellen op € 15.000,-.
Sieraden
20. De vrouw stelt zich in incidenteel beroep voorts op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar vordering tot afgifte van de sieraden heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat zij de sieraden heeft gespecificeerd, dat zij foto’s heeft overgelegd waaruit het bestaan van de sieraden blijkt en dat zij heeft verklaard dat zij de sieraden als gevolg van haar gedwongen vertrek niet uit de woning heeft kunnen meenemen. Het kan dan ook niet anders dan dat de man de sieraden heeft en de rechtbank had een vergelijkbare beslissing als met betrekking tot de inboedel moeten maken.
21. De man stelt in hoger beroep dat de sieraden per peildatum niet meer aanwezig waren.
22. Het hof overweegt als volgt. In eerste instantie ontkende de man dat sprake was van sieraden. Tijdens de comparitie van 4 juli 2007 heeft hij erkend dat sprake was van sieraden, maar niet in die mate die de vrouw stelt en dat deze sieraden in een nachtkastje lagen en door de vrouw bij haar vertrek uit de echtelijke woning zijn meegenomen. In hoger beroep stelt de man dat de sieraden op de peildatum niet meer aanwezig waren. Gelet op de gemotiveerde stelling van de vrouw ten aanzien van de sieraden, kan de man, naar het oordeel van het hof niet (meer) volstaan met de enkele ontkenning van de aanwezigheid van de sieraden per peildatum. Ook de stelling van de man dat de sieraden zich in het nachtkastje van partijen bevonden en dat de vrouw die sieraden heeft meegenomen toen zij uit de woning vertrok, acht het hof niet aannemelijk nu de man niet heeft betwist dat de vrouw hals over kop de echtelijke woning heeft (moeten) verlaten en toen nauwelijks spullen bij zich had. De grief van de vrouw slaagt. Het hof zal de vordering tot afgifte van de sieraden toewijzen.
Conclusie
23. Alvorens verder te beslissen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten omtrent de bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep overgelegde producties als bedoeld in de rechtsoverwegingen 8, 11, 13 en 16.
Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 19 juni 2012 teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als in rechtsoverweging 23 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Stille en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.