ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7360

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.094.416/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Kamminga
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk ouderlijk gezag en zorgregeling na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om het gezamenlijk ouderlijk gezag en de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin was bepaald dat het ouderlijk gezag gezamenlijk zou worden uitgeoefend door beide ouders. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht de beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen op zondag bij de vader zou verblijven, en een verdere uitbreiding van de zorgregeling na zes maanden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een gebrek aan communicatie tussen de ouders was, wat hen belemmerde in het gezamenlijk uitoefenen van het gezag.

Het hof oordeelde dat, ondanks de communicatiestoornissen, de vader zich prudent opstelde in de uitoefening van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De moeder verzet zich tegen de uitbreiding van de zorgregeling, maar erkent dat contact tussen de vader en de minderjarige in het belang van het kind is. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen en hield de zaak pro forma aan voor vier maanden om partijen de gelegenheid te geven om via mediation tot een oplossing te komen voor hun geschillen en communicatieproblemen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders na een scheiding, vooral als het gaat om de opvoeding van hun kinderen. Het hof moedigde de ouders aan om hun communicatie te verbeteren en de rol van de vader in het leven van de minderjarige te erkennen, ondanks de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 29 februari 2012
Zaaknummer : 200.094.416/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-2808
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 september 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 juni 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 4 november 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 17 november 2011 een brief met bijlage.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 2 december 2011 een brief van 1 december 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de stukken van de raad reeds in het bezit van het hof zijn en dat ter terechtzitting mondeling verweer zal worden gevoerd.
De zaak is op 25 januari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- De moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Timmers namens de raad.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Op 3 februari 2012 is bij het hof een faxbericht van de advocaat van de vader ingekomen, met als bijlage – op verzoek van het hof - een ingevuld mediationformulier.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 24 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat partijen het ouderlijk gezag over [de minderjarige], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, gezamenlijk uitoefenen. Voorts is bij de bestreden beschikking de bij tussenbeschikking van 24 januari 2011 gegeven beslissing inzake de voorlopige omgang gewijzigd, in die zin dat thans een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld, inhoudende:
- gedurende zes maanden na heden (hof: 23 juni 2011) één zondag per veertien dagen, van 10:00 uur tot 17:00 uur;
- daarna: om het andere weekend op zaterdag en zondag, in onderling overleg tussen partijen nader vast te stellen;
- de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen nader vast te stellen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag over de minderjarige en de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling).
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het
verzoek van de vader tot bepaling van het gezamenlijk gezag af te wijzen. Voorts verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover met betrekking tot de zorgregeling een weekendregeling en een regeling met betrekking tot vakanties en feestdagen is bepaald, en in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader af te wijzen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Gezag
4. Ter terechtzitting van het hof is met partijen de mogelijkheid van ‘mediation naast rechtspraak’ besproken, omdat zowel uit de overgelegde stukken als uit eigen waarneming ter zitting is gebleken dat partijen geen enkel vertrouwen in elkaar hebben en niet tot nauwelijks met elkaar kunnen communiceren. Beide partijen hebben ter terechtzitting medegedeeld open te staan voor mediation teneinde de betrekkingen en de communicatie tussen hen te verbeteren, met dien verstande dat de vader uitsluitend tot mediation bereid is indien de beslissing van de rechtbank, waarin is bepaald dat partijen het ouderlijk gezag over de minderjarige gezamenlijk uitoefenen, gehandhaafd blijft. Om die reden heeft de vader het hof verzocht voor de aanvang van de mediation een beslissing over het gezag te nemen. De moeder en de raad hebben dat verzoek ondersteund, mede vanwege het feit dat de kans van slagen van de mediation groter wordt geacht indien op voorhand voor partijen duidelijk is of ze al dan niet gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige zijn belast.
5. De moeder verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank voor zover de vader mede met het gezag over de minderjarige is belast. Zij voert daartoe aan dat zowel tijdens de mondelinge behandelingen als tijdens het door partijen gevolgde en vroegtijdig beëindigde mediation-traject is gebleken dat partijen geen enkel vertrouwen in elkaar hebben en anders dan via een omgangsschriftje niet met elkaar kunnen communiceren. De moeder ziet niet in op welke wijze zij het gezamenlijk ouderlijk gezag in deze situatie op een zinvolle wijze met de vader kan uitoefenen. Volgens de moeder is er sprake van een zodanige communicatiestoornis tussen partijen dat de minderjarige bij een gezamenlijke uitoefening van het gezag klem of verloren zal raken.
6. De vader erkent dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt maar volgens hem zijn er geen redenen om de moeder alleen met het gezag over de minderjarige te belasten. Volgens de vader heeft de moeder duidelijk laten weten dat zij voor de vader geen ouderrol zag weggelegd, aangezien haar huidige echtgenoot, zijnde tevens de vader van haar andere kind, reeds als vader van de minderjarige wordt beschouwd.
7. De raad heeft ter terechtzitting medegedeeld geen problemen te zien indien de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het gezag wordt bekrachtigd.
8. Zoals reeds eerder overwogen is gebleken dat partijen niet tot nauwelijks met elkaar kunnen communiceren en uitsluitend communiceren via een omgangsschriftje. Deze omstandigheid is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende om het verzoek in eerste aanleg van de vader tot vaststelling van gezamenlijk gezag over de minderjarige af te wijzen. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de minderjarige en haar veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet meer samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de minderjarige en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Het hof acht voldoende aangetoond dat de vader zich inzake de uitoefening van de zorg- en opvoedingstaken prudent opstelt en de moeder daarin niet onnodig belemmert. Gelet op deze opstelling van de vader is er geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. Bovendien hebben beide ouders ter terechtzitting medegedeeld dat zij de communicatie tussen hen in het belang van de minderjarige graag willen verbeteren. Dat de huidige partner van de moeder een aanzienlijke rol heeft in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige neemt niet weg dat de vader als ouder van de minderjarige een belangrijke rol in het leven van de minderjarige zal blijven vervullen.
9. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag in stand laat en de bestreden beschikking derhalve zal bekrachtigen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
10. De moeder verzet zich niet tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor zover is bepaald dat de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader is. De moeder erkent dat contact tussen de vader en de minderjarige in het belang van de minderjarige is. De moeder verzet zich echter wel tegen de vastlegging van een verdere uitbreiding van de zorgregeling, inhoudende dat de minderjarige na een periode van zes maanden om het andere weekend op zaterdag en zondag bij de vader zal zijn, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. Naast het feit dat de communicatie tussen partijen daarbij een belemmering vormt meent de moeder de vader niet in staat is zich in te leven in de belevingswereld van de minderjarige en toont de vader volgens haar geen interesse in de minderjarige. Bovendien stelt de moeder dat de vader geen opvoedkundig inzicht heeft en ziet zij niet in op welke wijze de vader zorg kan dragen voor de opvang van de minderjarige gedurende de helft van de vakanties, nu de vader fulltime werkt. Volgens de moeder is de uitbreiding van de zorgregeling terug te voeren op de wens van de ouders van de vader tot omgang met de minderjarige.
11. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist. Kort weergegeven stelt de vader dat hij graag uitvoering wil geven aan de uitspraak van de rechtbank. Om de moeder echter tegemoet te komen is de vader bereid de zorgregeling iets langzamer op te bouwen dan de rechtbank heeft vastgesteld, in die zin dat de minderjarige vanaf februari 2012 (in plaats van één weekend per veertien dagen) één weekend per maand bij hem verblijft alsmede één keer per maand op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur. Vervolgens moet de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling na verloop van drie maanden volgens de vader mogelijk zijn. De vader is eveneens bereid de moeder tegemoet te komen door in 2012 nog geen aanspraak te maken op de helft van de vakanties en feestdagen met de minderjarige. Vanaf 2013 wil de vader wel uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde regeling.
12. Beide partijen zijn ter terechtzitting bereid gebleken om de betrekkingen en de communicatie tussen hen door middel van ‘mediation naast rechtspraak’ te verbeteren, aangezien het niet tot nauwelijks communiceren met elkaar mede een belemmering vormt om tot overeenstemming te komen over een zorgregeling rond de minderjarige. Partijen zullen derhalve hun geschillen met betrekking tot de zorgregeling, alsook de problemen in de communicatie met elkaar onder begeleiding van een mediator trachten op te lossen. Het hof zal om die reden de zaak pro forma aanhouden voor de duur van vier maanden in afwachting van het verloop van het mediationtraject, met het verzoek aan partijen om tijdig voor de pro-forma datum het hof over het verloop van de mediation te informeren. Het hof heeft partijen voorgehouden dat mevrouw K. Singendonk, ontwikkelingspsychologe, wellicht bereid zal zijn om de mediation op zich te nemen en partijen hebben op voorhand die keuze ondersteund. Met partijen is besproken dat de mediation in eerste instantie gericht dient te zijn op een verbetering van de betrekkingen en communicatie tussen hen. Vervolgens kan wellicht de huidige echtgenoot van de moeder in de mediation worden betrokken, aangezien ook hij een belangrijke rol vervult in het leven van de minderjarige.
13. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige zijn belast;
en:
alvorens nader te beslissen op het verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
houdt de zaak pro forma aan voor de duur van vier maanden, te weten tot zaterdag 30 juni 2012, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 12;
verwijst partijen in het kader van mediation naast rechtspraak naar de mediator;
verzoekt de mediator zo snel mogelijk met de mediation aan te vangen;
bepaalt dat de griffier van dit hof, binnen één week na de datum van deze beschikking, een afschrift van deze beschikking aan de mediator zal zenden;
bepaalt dat de ouders binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de mediator zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat partijen het hof vóór dan wel uiterlijk op 30 juni 2012 schriftelijk zullen informeren omtrent de afloop van de mediation en de gevolgen die zij daaraan wensen te verbinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Kamminga en Jansen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2012.