ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8440

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.662-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Mink
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige; behoefte, behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak gaat het om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige], die op 19 juli 2011 door de rechtbank ’s-Gravenhage is vastgesteld op € 223,68 per maand, en vanaf 1 oktober 2011 op € 200,96 per maand. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank aangevochten, waarbij hij stelt dat zijn jongmeerderjarige zoon in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de stelling van de vader betwist en aangevoerd dat de jongmeerderjarige een chauffeursopleiding volgt en dat zijn netto inkomen slechts € 236,- per maand bedraagt na aftrek van de eigen bijdrage voor de opleiding.

Het hof heeft de argumenten van de vader verworpen en vastgesteld dat ouders op grond van artikel 1:395a BW verplicht zijn bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van hun jongmeerderjarige kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de continuïteit van zijn onderneming in gevaar komt door de vastgestelde bijdrage. De vader heeft geen deugdelijke gegevens over zijn inkomen overgelegd, waardoor het hof niet kan vaststellen wat zijn huidige draagkracht is.

De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, met de wijziging dat de vader de alimentatie vanaf [een datum in] 2012 rechtstreeks aan de jongmeerderjarige dient te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof ’s-Gravenhage op 9 mei 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.095.662/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-1637
[De vader],
wonende [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. N. Scheurs te Alphen aan den Rijn, thans onttrokken.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 juli 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 20 oktober 2011 een brief van 19 oktober 2011 met bijlagen;
- op 24 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De hierna te noemen inmiddels jongmeerderjarige [naam jongmeerderjarige] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt. Zijn brief is bij het hof ingekomen op 3 januari 2012.
De zaak is op 3 februari 2012 mondeling behandeld, alwaar uitsluitend de advocaat van de vader ter zitting aanwezig was. Aangezien naar voren is gekomen dat de moeder niet op deugdelijke wijze is opgeroepen, is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de moeder alsnog op de juiste wijze op te roepen. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De mondelinge behandeling is op 2 maart 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder;
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De moeder heeft ter zitting een zelf opgestelde brief voorgedragen en aan het hof overgelegd. De bij die brief gevoegde stukken heeft het hof aan de moeder teruggegeven, aangezien de advocaat van de vader tegen de overlegging daarvan bezwaar heeft gemaakt en deze stukken, mede vanwege de hoeveelheid, niet gemakkelijk te doorgronden zijn.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van 7 maart 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (inmiddels jongmeerderjarige) [naam jongmeerderjarige], geboren [in] 1994 [woonplaats], (thans) gemeente [naam gemeente] (hierna: [de jongmeerderjarige]):
- met ingang van 19 juli 2011 bepaald op € 223,68 per maand,
- en vanaf 1 oktober 2011 bepaald op € 200,96 per maand,
vanaf 19 juli 2011 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is/zijn de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna ook: kinderalimentatie en/of bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jongmeerderjarige]. [In] 2012 is [de jongmeerderjarige] 18 jaar geworden, waardoor hij per die datum als (jong) meerderjarig wordt beschouwd en er vanaf dat moment sprake is van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
Het hof merkt op dat het bij het vaststellen van kinderalimentatie niet nodig is om een aparte voorziening te treffen bij meerderjarigheid, nu uit artikel 1:395 b BW volgt dat zodra de minderjarige meerderjarig wordt met ingang van dat tijdstip de rechterlijke beslissing van rechtswege als tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 1:395 a BW geldt.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] alsnog met ingang van 23 februari 2011 op nihil te bepalen, althans te bepalen op een bedrag en met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren, kosten rechtens.
Behoefte
3. Nog in het midden gelaten of de stelling van de vader, dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de jongmeerderjarige] € 248,60 per maand bedraagt in plaats van € 264,64 per maand, juist is, stijgt de door de rechtbank vastgestelde alimentatie niet boven het door de vader gestelde eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de jongmeerderjarige] van € 248,60 per maand uit, zodat dit punt naar het oordeel van het hof geen bespreking behoeft.
Behoeftigheid
4. Het hof passeert de stelling van de vader dat [de jongmeerderjarige] geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien omdat hij een netto inkomen heeft van circa € 750,- per maand op basis van een vierdaagse werkweek en hij om niet bij de moeder woont.
Het hof stelt voorop dat ouders op grond van artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht zijn te voorzien in de kosten van hun minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. In artikel 1:392 lid 2 BW is bepaald dat voormelde onderhoudsplicht bestaat, ongeacht de behoeftigheid van de minderjarige/jongmeerderjarige. Met zijn stelling miskent de vader derhalve het in artikel 1:392 lid 2 BW neergelegde uitgangspunt. Het hof merkt voorts op dat de vader de stelling van de moeder, dat [de jongmeerderjarige] een chauffeursopleiding volgt en dat hij van zijn inkomen slechts circa € 236,- netto per maand over houdt vanwege de verplichte eigen bijdrage met betrekking tot die opleiding, onvoldoende heeft betwist. Het hof zal aan deze inkomsten van [de jongmeerderjarige] geen gevolgen verbinden voor de door de vader te betalen bijdrage. [de jongmeerderjarige] woont immers in bij zijn moeder en stiefvader die weliswaar geen, respectievelijk een beperkte, draagkracht hebben maar die vanwege de omstandigheid dat [de jongmeerderjarige] deel uitmaakt van hun huishouden, wel in diens levensonderhoud bijdragen.
Draagkracht vader
5. De moeder erkent dat de onderneming van de vader vanwege de rijtijdenwet is omgezet van een eenmanszaak in een vennootschap onder firma en weliswaar houdt het partijen verdeeld wanneer die omzetting precies heeft plaatsgevonden maar vaststaat dat dat in 2011 is geweest. De vader drijft de onderneming samen met zijn huidige partner. De vader stelt dat niet de winst maar de vrije kasstroom bepalend is voor de hoogte van de draagkracht van een ondernemer. Indien toch van de winst wordt uitgegaan betoogt de vader dat rekening moet worden gehouden met uitsluitend de winst over 2011, subsidiair dat de winst over 2011 moet worden betrokken bij de winst over de afgelopen drie jaar, zodat de winst over 2008 buiten beschouwing moet worden gelaten. De moeder heeft de juistheid van de jaarcijfers betwist omdat ze zijn opgesteld door de zwager van de vader en stelt dat de vader in staat is om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te voldoen.
6. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat de continuïteit van de onderneming - zoals door hem is gesteld - in gevaar komt indien de door de rechtbank vastgestelde bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] gehandhaafd blijft. De vader heeft bij zijn inleidend verzoekschrift jaarstukken van de onderneming over de jaren 2009 en 2010 overgelegd en bij faxbericht van 25 januari 2012 de resultatenrekening over 2011. De moeder heeft de juistheid van die stukken gemotiveerd betwist. De jaarstukken en de resultatenrekening over 2011 zijn niet met onderliggende bescheiden gestaafd. Gelet hierop is voor het hof niet verifieerbaar of de inhoud van de door de vader overgelegde (jaar)stukken juist is. Het hof kan die - betwiste - stukken bij het vaststellen van zijn draagkracht niet tot uitgangspunt nemen. Het hof kan derhalve evenmin beoordelen welke gelden aan de onderneming kunnen worden onttrokken zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar wordt gebracht. Relevant daarvoor is de vrije kasstroom die de onderneming genereert, waarmee het hof bedoelt die gelden die niet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Bovendien heeft de vader, hetgeen naar het oordeel van het hof op zijn weg had gelegen, geen aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting over de laatste drie jaar overgelegd. Evenmin heeft de vader stukken in het geding gebracht waaruit blijkt hoe de winstverdeling is geregeld sinds de onderneming is omgezet in een vennootschap onder firma. Gelet op het vorenstaande is niet vast te stellen wat het (huidige) inkomen van de vader is.
Nu de vader heeft verzuimd deugdelijke gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie in het geding te brengen, is het hof van oordeel dat hij onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen, met dien verstande dat de vader de alimentatie ten behoeve van [de jongmeerderjarige] met ingang van [een datum in] 2012 niet langer aan de moeder maar rechtstreeks aan [de jongmeerderjarige] dient te voldoen.
7. Hetgeen de man nog heeft aangevoerd over de verdiencapaciteit van de vrouw passeert het hof. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat de vrouw op dit moment geen hogere verdiencapaciteit valt toe te dichten dan het inkomen dat zij daadwerkelijk geniet. Ook de enkele stelling dat de stiefvader neveninkomsten zou hebben wordt door het hof gepasseerd nu de vader deze niet concretiseert.
8. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat de vader de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige [naam jongmeerderjarige] met ingang van [een datum in] 2012 rechtstreeks aan hem dient te voldoen, met ingang van heden maandelijks bij vooruitbetaling;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs van Nievelt, Mink en Mertens-de Jong, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.