ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8445

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.079/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaar bij voorraadverklaring inzake partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een beschikking inzake partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank 's-Gravenhage vastgestelde alimentatie van € 1.850,- netto per maand, die volgens hem was gebaseerd op een te hoog inkomen. De rechtbank had bij de berekening van de alimentatie ten onrechte de ontslagvergoeding van de man in 2010 meegenomen, waardoor een onjuist besteedbaar inkomen van € 13.000,- per maand was vastgesteld. De man stelde dat hij door de hoge alimentatie in een noodsituatie zou komen te verkeren, aangezien hij geen aanspraak kon maken op aanvullende uitkeringen en zijn ontslagvergoeding inmiddels was opgesoupeerd.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de man en stelde dat hij onvoldoende financiële gegevens had overgelegd om zijn verzoek te onderbouwen. Het hof overwoog dat de man belang had bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring, omdat de rechtbank bij de vaststelling van de alimentatie een te hoog inkomen had aangenomen. Het hof concludeerde dat de man in een noodsituatie zou komen als de alimentatie zou worden geëxecuteerd, en dat het belang van de man bij schorsing zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij handhaving van de tenuitvoerlegging. Het hof heeft daarom het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring toegewezen.

De uitspraak is gedaan door mrs. Pannekoek-Dubois, Labohm en Kamminga, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.103.079/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-235
[De man],
wonende te [woonplaats], [naam land],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, welk hoger beroep bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.103.076/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.103.079/01.
De vrouw heeft op 29 maart 2012 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
De zaak is op 6 april 2012 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 april 2009 – de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 12 maart 2010 bepaald op € 1.850,- netto per maand, in de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAAR BIJ VOORRAADVERKLARING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor de duur van het hoger beroep te schorsen.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, subsidiair zijn verzoek af te wijzen en meer subsidiair zijn verzoek ongegrond te verklaren.
4. De man verzoekt schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad omdat de bestreden beschikking volgens hem op een feitelijke en dientengevolge tevens juridische misslag berust. De man voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte de door hem ontvangen ontslagvergoeding van de [naam organisatie] bij zijn inkomen in 2010 heeft betrokken en dusdoende ten onrechte is uitgegaan van een besteedbaar inkomen van € 13.000,- per maand. De man kan bovendien geen aanspraak maken op enige (aanvullende) uitkering, zodat hij zijn ontslagvergoeding geheel aan moet wenden ter substitutie van zijn weggevallen inkomen uit dienstbetrekking, welke vergoeding per 1 januari 2012 verbruikt zal zijn, althans per 1 september 2012 geheel opgesoupeerd zal zijn. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de man medegedeeld dat de man zijn ontslagvergoeding inmiddels mede heeft aangewend ter aflossing van zeer omvangrijke huwelijkse schulden en dat de vergoeding derhalve thans geheel opgesoupeerd is. Met ingang van 1 januari 2012 heeft de man als gevolg daarvan in het geheel geen draagkracht meer om alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen. Indien de vrouw de bestreden beschikking executeert ontstaat er voor de man een noodtoestand.
5. De vrouw betwist dat er sprake is van een feitelijke en/of juridische misslag. Volgens haar heeft de man in eerste aanleg onvoldoende financiële stukken in het geding gebracht, althans uit de door de man ingediende stukken blijkt geenszins dat de bestreden beschikking enige misslag bevat. Nu de man ook in hoger beroep geen nieuwe gegevens in het geding heeft gebracht, heeft hij volgens de vrouw ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie.
6. Een uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem/haar – althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt.
7. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd
(i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de man beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man in het geding gebrachte stukken volgt dat de rechtbank ten onrechte de ontslagvergoeding van € 112.510,77 bij zijn inkomen van 2010 heeft betrokken met als gevolg dat de rechtbank is uitgegaan van een netto jaar inkomen van € 158.770,85 in 2010 ofwel een gemiddeld besteedbaar netto inkomen van € 13.000,- per maand. Het hof betrekt daarbij dat een ontslagvergoeding bedoeld is om de inkomensachteruitgang als gevolg van het ontslag tijdelijk op te vangen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de vrouw ter zitting van het hof heeft erkend dat inderdaad sprake was van aanzienlijke huwelijkse schulden en dat haar bovendien is gebleken dat de man een deel van zijn ontslagvergoeding heeft aangewend om schulden van partijen af te lossen.
9. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de man een veel te hoog inkomen in aanmerking heeft genomen en dat, rekening houdende met de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten van de man, waaronder een aflossing op de door de vrouw erkende schulden van € 1.600,- per maand, de door de rechtbank vastgestelde alimentatie van € 1.850,- netto per maand derhalve niet overeenkomstig de wettelijke maatstaven is.
Het hof acht aannemelijk dat er voor de man een nood situatie ontstaat indien hij de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de vrouw moet voldoen. Op grond daarvan acht het hof het belang van de man bij de verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking groter dan het belang van de vrouw bij handhaving van de tenuitvoerlegging.
Ter terechtzitting heeft de vrouw erkend dat de man nog steeds een alimentatie van € 1.057,- netto per maand aan haar voldoet overeenkomstig de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 februari 2011 en het hof gaat er van uit dat de man die bijdrage blijft voldoen zolang in hoger beroep nog niet in de hoofdprocedure is beslist. Het hof zal het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking tegen die achtergrond toewijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst toe het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Labohm en Kamminga, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.