Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast:
- de minderjarige is geboren uit de moeder en erkend door de vader;
- tussen de vader en de moeder is sprake geweest van een geregistreerd partnerschap van [begindatum] tot [einddatum];
- op [overlijdensdatum] is de moeder overleden;
- de vader oefent na het overlijden van de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige uit;
- de vader en de moeder hadden een overeenkomst opgemaakt over de gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap, die op het moment van overlijden van de moeder nog niet (volledig) was uitgevoerd;
- de moeder heeft op [datum] een testament opgemaakt waarin onder meer en voor zover te dezen van belang het volgende is opgenomen:
* (onder F aanhef, 1, 7 en 12) “Ik stel al hetgeen ieder van mijn afstammelingen hierna (elk) aangeduid met “onder bewindgestelde” door mijn overlijden verkrijgt, onder bewind en bepaal ten aanzien van elk bewind het navolgende: 1). De onder-bewindstelling gaat in bij mijn overlijden en eindigt zodra de betreffende onderbewindgestelde de leeftijd van tweeëntwintig (22) jaar heeft bereikt of eerder overlijdt;
* 7). De bewindvoerder bepaalt of en in welke mate de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld;
12). (...) Tot bewindvoerder benoem ik mijn partner, en ingeval van diens ontstentenis of defungeren, mijn vader de heer [belanghebbende] thans wonende te [woonplaats]. (...)”
* (onder L) “Indien ten tijde van mijn overlijden mijn geregistreerd partnerschap is ontbonden krachtens rechterlijke uitspraak, dan wel er ten tijde van mijn overlijden een daartoe strekkend verzoekschrift is ingediend, danwel is beëindigd met wederzijds goedvinden blijkens de daartoe gesloten overeenkomst, sluit ik mijn partner uit als erfgenaam in mijn nalatenschap en vervallen alle beschikkingen ten behoeve van mijn partner. (...)”
- tussen de vader, de vereffenaar, de bewindvoerder en de verschillende ’besloten vennootschappen van de vader en de moeder, welke besloten vennootschappen ten deze worden vertegenwoordigd door de vereffenaar, is in maart 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
* (overwegende onder 4): “Tussen [appellant] en de bewindvoerder [belanghebbende] zijn disputen gerezen over de wijze waarop de nalatenschap moet worden vereffend. Deze bleken onoplosbaar, hetgeen vervolgens de rechtbank ’s-Gravenhage heeft doen besluiten op verzoek van de bewindvoerder [belanghebbende] [geïntimeerde] te benoemen als wettelijk vereffenaar;”
* (overwegende onder 7): “De vereffenaar constateert dat [de minderjarige] aanspraak kon en kan maken op een licentievergoeding voor het in gebruik geven van het merk [X] aan [A B.V.], welke vergoeding nooit aan [de minderjarige] is betaald.”
* (zijn overeengekomen onder 5): “[appellant] verplicht zich jegens [geïntimeerde] om uiterlijk vóór 15 april 2009 zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van het merk [X] ten name van [de minderjarige] [...] en [appellant] gezamenlijk en daarvoor alle noodzakelijke documenten te ondertekenen. [appellant] en [de minderjarige] komen overeen dat [de minderjarige] 60% (onder bewind gesteld) aandeel en [appellant] 40% aandeel heeft in de gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW.”
* (zijn overeengekomen onder 9): “De vereffenaar opent voor [de minderjarige] een Bemrekening, waarop voormeld bedrag maandelijks door [B] zonder korting of schuldvergelijking moet worden gestort.”
- tussen de vader, de minderjarige, [B B.V.]., de vereffenaar, [A B.V.], de nalatenschap van de moeder en de bewindvoerder is op 2 februari 2010 een ‘licence agreement’ opgemaakt;
- de vader heeft op 20 juni 2011 een verzoekschrift bij de rechtbank Alkmaar (sector kanton) ingediend, strekkende tot - zoals hij dat stelt - het verkrijgen van een machtiging om vrij te kunnen beschikken over de vruchten van het 60% aandeel van de minderjarige in de [X] merken op grond van artikel 1: 253l BW tot [de minderjarige] meerderjarig wordt. In het bijzonder door de vader machtiging te verlenen vrij over de BEM rekening met nummers [...] en [...] te kunnen beschikken tot aan de dag dat de minderjarige meerderjarig wordt.