ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8529

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.837-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Labohm
  • Y. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk vruchtgenot en aanspraak op rente van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de vader aanspraak kan maken op de rente die de minderjarige ontvangt op een rekening met een BEM-clausule. De vader, die het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de rente op de rekening niet door de vader kon worden genoten zonder toestemming van de kantonrechter. De vader stelde dat hij op grond van artikel 1:253l BW recht heeft op het vruchtgenot van het vermogen van de minderjarige, en dat de moeder in haar testament dit vruchtgenot niet had uitgesloten.

Het hof overwoog dat de moeder in haar testament expliciet had voorzien in de situatie dat het geregistreerd partnerschap met de vader zou kunnen worden ontbonden, zonder het vruchtgenot uit te sluiten. Het hof concludeerde dat de vader in beginsel recht heeft op het vruchtgenot, maar dat de bewindvoerder, die de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke mate de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld, had bepaald dat de rente pas bij meerderjarigheid van de minderjarige zou worden uitgekeerd. Hierdoor was de rente op dat moment niet opeisbaar, en kon de vader hier geen aanspraak op maken.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de kosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de rol van de bewindvoerder en de bepalingen in het testament van de moeder met betrekking tot het ouderlijk vruchtgenot en de rechten van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 april 2012
Zaaknummer : 200.095.837/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 11-80679
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Q.J.A. Meijnen te Amsterdam,
tegen
mr. H.J. Overes,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vereffenaar.
Als belanghebbende is opgeroepen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder van de nader te noemen minderjarige,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. P. Koerts te Groningen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 20 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 juli 2011 van de kantonrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De bewindvoerder heeft op 11 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 1 februari 2012 een brief van 30 januari 2012 met bijlage;
van de zijde van de vereffenaar:
- op 31 oktober 2011 een brief van 28 oktober 2011 met bijlagen.
De zaak is op 17 februari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vereffenaar;
- de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank aan de vereffenaar van de beneficiair aanvaarde nalatenschap van [erflaatster], overleden op [overlijdensdatum] (hierna verder: de moeder), de volgende machtiging verleend:
“dat de Bem-clausule behorende bij de rekening met nummer [...] bij de ABN AMRO Bank te [woonplaats], waarin de beschikkingsmacht van de minderjarige [...], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna verder: de minderjarige), aan machtiging van de kantonrechter is onderworpen krachtens de bepalingen van het testament van de moeder, tot de minderjarige de leeftijd van 22 jaar bereikt haar gelding behoudt, onder de bepaling dat de gekweekte rente op de genoemde rekening met Bem-clausule niet door de vader kan worden genoten, behoudens toestemming van de kantonrechter.”
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast:
- de minderjarige is geboren uit de moeder en erkend door de vader;
- tussen de vader en de moeder is sprake geweest van een geregistreerd partnerschap van [begindatum] tot [einddatum];
- op [overlijdensdatum] is de moeder overleden;
- de vader oefent na het overlijden van de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige uit;
- de vader en de moeder hadden een overeenkomst opgemaakt over de gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap, die op het moment van overlijden van de moeder nog niet (volledig) was uitgevoerd;
- de moeder heeft op [datum] een testament opgemaakt waarin onder meer en voor zover te dezen van belang het volgende is opgenomen:
* (onder F aanhef, 1, 7 en 12) “Ik stel al hetgeen ieder van mijn afstammelingen hierna (elk) aangeduid met “onder bewindgestelde” door mijn overlijden verkrijgt, onder bewind en bepaal ten aanzien van elk bewind het navolgende: 1). De onder-bewindstelling gaat in bij mijn overlijden en eindigt zodra de betreffende onderbewindgestelde de leeftijd van tweeëntwintig (22) jaar heeft bereikt of eerder overlijdt;
* 7). De bewindvoerder bepaalt of en in welke mate de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld;
12). (...) Tot bewindvoerder benoem ik mijn partner, en ingeval van diens ontstentenis of defungeren, mijn vader de heer [belanghebbende] thans wonende te [woonplaats]. (...)”
* (onder L) “Indien ten tijde van mijn overlijden mijn geregistreerd partnerschap is ontbonden krachtens rechterlijke uitspraak, dan wel er ten tijde van mijn overlijden een daartoe strekkend verzoekschrift is ingediend, danwel is beëindigd met wederzijds goedvinden blijkens de daartoe gesloten overeenkomst, sluit ik mijn partner uit als erfgenaam in mijn nalatenschap en vervallen alle beschikkingen ten behoeve van mijn partner. (...)”
- tussen de vader, de vereffenaar, de bewindvoerder en de verschillende ’besloten vennootschappen van de vader en de moeder, welke besloten vennootschappen ten deze worden vertegenwoordigd door de vereffenaar, is in maart 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
* (overwegende onder 4): “Tussen [appellant] en de bewindvoerder [belanghebbende] zijn disputen gerezen over de wijze waarop de nalatenschap moet worden vereffend. Deze bleken onoplosbaar, hetgeen vervolgens de rechtbank ’s-Gravenhage heeft doen besluiten op verzoek van de bewindvoerder [belanghebbende] [geïntimeerde] te benoemen als wettelijk vereffenaar;”
* (overwegende onder 7): “De vereffenaar constateert dat [de minderjarige] aanspraak kon en kan maken op een licentievergoeding voor het in gebruik geven van het merk [X] aan [A B.V.], welke vergoeding nooit aan [de minderjarige] is betaald.”
* (zijn overeengekomen onder 5): “[appellant] verplicht zich jegens [geïntimeerde] om uiterlijk vóór 15 april 2009 zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van het merk [X] ten name van [de minderjarige] [...] en [appellant] gezamenlijk en daarvoor alle noodzakelijke documenten te ondertekenen. [appellant] en [de minderjarige] komen overeen dat [de minderjarige] 60% (onder bewind gesteld) aandeel en [appellant] 40% aandeel heeft in de gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW.”
* (zijn overeengekomen onder 9): “De vereffenaar opent voor [de minderjarige] een Bemrekening, waarop voormeld bedrag maandelijks door [B] zonder korting of schuldvergelijking moet worden gestort.”
- tussen de vader, de minderjarige, [B B.V.]., de vereffenaar, [A B.V.], de nalatenschap van de moeder en de bewindvoerder is op 2 februari 2010 een ‘licence agreement’ opgemaakt;
- de vader heeft op 20 juni 2011 een verzoekschrift bij de rechtbank Alkmaar (sector kanton) ingediend, strekkende tot - zoals hij dat stelt - het verkrijgen van een machtiging om vrij te kunnen beschikken over de vruchten van het 60% aandeel van de minderjarige in de [X] merken op grond van artikel 1: 253l BW tot [de minderjarige] meerderjarig wordt. In het bijzonder door de vader machtiging te verlenen vrij over de BEM rekening met nummers [...] en [...] te kunnen beschikken tot aan de dag dat de minderjarige meerderjarig wordt.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk vruchtgenot van het vermogen van de minderjarige, meer in het bijzonder de vraag of de vader ingevolge dit ouderlijk vruchtgenot aanspraak kan maken op de rente die de minderjarige ontvangt op de genoemde BEM-rekening.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de bewindvoerder (het hof leest: de vereffenaar) af te wijzen.
3. De bewindvoerder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, dan wel dat verzoek af te wijzen;
II. de vader te veroordelen in alle daadwerkelijk gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van het geding.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte in haar uitspraak heeft overwogen dat ‘... onder de bepaling dat de gekweekte rente op de genoemde rekening met Bem-clausule niet door zijn vader [appellant] kan worden genoten, behoudens toestemming van de kantonrechter.’ Hij voert daartoe aan als met het gezag belaste vader dit vruchtgenot te hebben op grond van artikel 1: 253 l lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het ouderlijk vruchtgenot is niet bij uiterste wil door de moeder uitgesloten. De rente wordt jaarlijks door de ABN AMRO bank bijgeschreven op de BEM-rekening. De bewindvoerder voert, gezien de interne verhouding tussen de vader en de minderjarige, het bewind over de rente-inkomsten zowel voor de vader als voor de zoon.
5. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de vader met het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zijn vorderingen op de nalatenschap c.q. de bewindvoerder heeft prijsgegeven, behoudens voor zover hem krachtens die overeenkomst nog enige vordering toekomt. De stelling van de vader is niet alleen in strijd met de vaststellingsovereenkomst, de uiterste wil van de moeder en de belangen van de zoon, maar ook met de (geest van de) regeling van het ouderlijk vruchtgenot en de redelijkheid en billijkheid. Rente is (nog) geen vrucht. Conform de uiterste wilsbeschikking van de moeder heeft de bewindvoerder ervoor gezorgd dat het vermogen is veilig gesteld totdat de minderjarige de leeftijd van 22 jaren heeft bereikt. De rente wordt pas vrijgegeven bij de meerderjarigheid of op het tijdstip vermeld in de beschikking van de kantonrechter. De rente is op dat moment voor het eerst opeisbaar.
6. De vereffenaar heeft ter zitting verklaard dat is overeengekomen dat een Bemrekening zou worden geopend en dat daar alle gelden op zouden blijven staan tot dat de minderjarige 21 jaar oud zou zijn. Met de vader is een overeenkomst gesloten en daarmee zou het geschil met de vader geheel zijn beslecht.
7. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1: 253 l BW heeft elke ouder die het gezag over zijn kind uitoefent het vruchtgenot van diens vermogen. De ouder heeft geen vruchtgenot van het vermogen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben, zo bepaalt artikel 1: 253m BW.
In het testament van de moeder is het ouderlijk vruchtgenot van de vader niet uitgesloten. Het hof is dan ook van oordeel dat de vader in beginsel dit vruchtgenot van het vermogen van de minderjarige heeft. De moeder heeft in het testament uitdrukkelijk voorzien in de situatie dat het geregistreerd partnerschap, dat nog bestond op het moment van opmaken van het testament, zou kunnen worden ontbonden, waarbij zij dit vruchtgenot niet heeft uitgesloten.
8. Ingevolge artikel 3: 9 vierde lid BW wordt een burgerlijke vrucht, waartoe ook rente op een geldsom moet worden gerekend, eerst een zelfstandig recht door haar opeisbaar worden.
Het gaat te dezen om de vraag of de testamentaire bevoegdheid van de bewindvoerder, om te bepalen of en in welke mate de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld, van welke bevoegdheid de bewindvoerder gebruik heeft gemaakt, in de weg staat aan een uitkering van de rente aan de vader vanwege diens aanspraken uit hoofde van het ouderlijk vruchtgenot.
In de uiterste wil (F onder 7) heeft de moeder, zoals bovenstaand weergegeven, de bewindvoerder de bevoegdheid gegeven te bepalen in welke mate inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de eigenaar (de minderjarige) ter beschikking worden gesteld. Het hof constateert daarbij dat de moeder zich rekenschap heeft gegeven van de situatie die mogelijk zou intreden indien zij geen geregistreerd partnerschap zou hebben met de vader en de persoon van de bewindvoerder en de gezaghebbende ouder niet langer een en dezelfde zouden zijn.
Ingevolge deze, de bewindvoerder toekomende, bevoegdheid heeft deze bepaald dat de rente uit het onder bewind gestelde vermogen eerst bij het meerderjarig worden van de minderjarige aan hem zal worden uitgekeerd. De rente is dan ook nu niet opeisbaar. En dat betekent dat de vader, alhoewel hij het vruchtgenot heeft over het vermogen van de minderjarige, daar geen aanspraak op kan maken.
9. Op hetgeen de vader overigens nog aan gronden tegen de bestreden beschikking heeft opgeworpen zal het hof niet ingaan daar dit niet tot een ander oordeel zal leiden. Het hof zal op grond van het vorenoverwogene de bestreden beschikking bekrachtigen.
10. De bewindvoerder heeft verzocht de vader te veroordelen in alle daadwerkelijk gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van het geding.
Nog daargelaten dat een specificatie daarvan ontbreekt, is het hof van oordeel dat daartoe geen aanleiding bestaat, daar niet gezegd kan worden dat de vader deze procedure nodeloos en zonder enige grond aanhangig heeft gemaakt. Ook overigens ziet het hof onvoldoende grond voor een kostenveroordeling en zal de kosten tussen partijen compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Ydema, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2012.