ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9624

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.983.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Roelvink
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling minderjarige

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2008, door de man, [verweerder], en de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is in beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2011, waarin toestemming werd verleend aan de man om de minderjarige te erkennen. De moeder stelt dat erkenning de ongestoorde verhouding tussen haar en de minderjarige zal ontwrichten en dat de minderjarige hierdoor belemmerd wordt in zijn sociaalpsychologische ontwikkeling. De man heeft op zijn beurt verweer gevoerd en stelt dat de omgang goed verloopt en dat er geen redenen zijn om de erkenning te weigeren.

Tijdens de zitting op 12 april 2012 waren de moeder, de man, de raad voor de kinderbescherming en de bijzonder curator aanwezig. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de man zou zijn van 24 december 2011 tot 1 maart 2012, met een omgangsregeling die na deze datum zou worden uitgebreid. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de erkenning de belangen van de moeder of de minderjarige zou schaden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de omgangsregeling verder uitgebreid, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

De beslissing van het hof houdt in dat de moeder de minderjarige tijdig naar het omgangshuis zal brengen voor begeleide omgang en dat Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland rapport zal uitbrengen over het verloop van de omgangsbegeleiding. De zaak is pro forma aangehouden tot 26 november 2012 voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 23 mei 2012
Zaaknummer : 200.100.983/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-9652
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr D.G.M. van den Hoogen,
advocaat te Leiden, in haar hoedanigheid als bijzonder curator over de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], hierna ook: de minderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 25 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
19 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 20 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
De bijzonder curator heeft op 13 maart 2012 een reactie belanghebbende ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 3 februari 2012 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 12 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw S. Zoutendijk namens de raad;
- de bijzonder curator.
De moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is:
- toestemming verleend welke de toestemming van de moeder vervangt tot erkenning van de minderjarige: [minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarige) door: [verweerder] geboren [in] 1975 te [geboorteplaats];
- de moeder veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek;
- bepaald dat de minderjarige bij de man zal zijn met ingang van 24 december 2011 tot
1 maart 2012: elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur; en met ingang van 1 maart 2012 elke week van zaterdag 10.00 uur tot maandag 19.00 uur; waarbij vanaf het moment dat de minderjarige naar school gaat de man de minderjarige op maandag naar school brengt en van school ophaalt. Deze omgangsregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervangende toestemming tot erkenning, de omgangsregeling als mede de veroordeling van de kosten van het deskundigenonderzoek.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man alsmede de kostenveroordeling alsnog af te wijzen.
3. De man verzoekt het hof de moeder in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De bijzonder curator verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning te bekrachtigen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend aan de man tot erkenning van de minderjarige.
De moeder voert daartoe aan dat erkenning de ongestoorde verhouding tussen haar en de minderjarige zal ontwrichten, nu voor erkenning communicatie noodzakelijk is. Daarnaast leidt erkenning ertoe dat de minderjarige wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische ontwikkeling, aangezien sprake is van intimidatie, bedreiging, geweld en mishandeling van de vader, aldus de moeder. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de kosten van het deskundigenonderzoek aan de moeder heeft toebedeeld. Ten slotte stelt de moeder dat omgang niet in het belang is van de minderjarige, dan wel dat dit via het omgangshuis dient plaats te vinden.
6. De man bestrijdt het beroep en stelt zich op het standpunt dat erkenning de verhouding tussen de moeder en de minderjarige niet zal ontwrichten. Verder stelt de man dat hij sinds 24 december 2011 iedere zaterdag omgang heeft met de minderjarige en dat dit goed verloopt. Naar de mening van de man zijn er geen contra-indicaties om de omgang uit te breiden naar een weekendregeling. Ten slotte stelt de man dat de rechtbank de moeder terecht heeft veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek.
7. De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige terecht door de rechtbank aan de man is verleend. De bijzonder curator is van mening dat de vervangende toestemming niet zal leiden tot doorbreken van de ongestoorde verhouding die de minderjarige met zijn moeder heeft of dat hij door de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtig sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
8. De raad heeft ter zitting verklaard dat uit het raadsrapport blijkt dat het contact tussen de minderjarige en de vader belangrijk is. Omgangsbegeleiding is naar de mening van de raad echter wel noodzakelijk gelet op de relatie van de ouders. Ook zal mediation kunnen bijdragen aan het verbeteren van de onderlinge verhouding tussen de ouders, aldus de raad.
9. Het hof overweegt als volgt.
10. Artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
11. Het hof stelt voorop dat de minderjarige thans drie jaren oud is en derhalve de leeftijd van zestien jaren niet heeft bereikt. Voorts blijkt uit DNA onderzoek dat de man de verwekker is van de minderjarige. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met hem, geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal- psychologische en emotionele ontwikkeling.
12. Rekeninghoudend met de belangen van alle betrokkenen zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige worden geschaad. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om in onderhavig geval van het uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie als rechtens relevant wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, af te wijken. Hoewel er sprake is van spanningen tussen partijen, is het hof van oordeel dat die niet in de weg staan aan een erkenning van de minderjarige door de man, te meer nu de moeder ter zitting heeft verklaard geen last te hebben van de omgangsregeling die de man thans met de minderjarige heeft, nu de overdrachtmomenten door de ouders van de moeder worden verzorgd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zowel uit het raadsonderzoek als uit de conclusie van de bijzonder curator blijkt dat erkenning van de man niet zal leiden tot doorbreking van de ongestoorde verhouding die de minderjarige met zijn moeder heeft. Ook is hieruit niet gebleken dat de minderjarige door de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtig sociaalpsychologische emotionele ontwikkeling. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning dient te worden bekrachtigd.
Omgang
13. Het hof overweegt ten aanzien van de omgang als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man vanaf 24 december 2011 iedere zaterdag omgang heeft met de minderjarige. De moeder heeft ter zitting erkend dat zij en de minderjarige niet lijden onder de huidige omgangsregeling. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen contra-indicaties aanwezig zijn om de man het recht op omgang te ontzeggen. Het hof is gelet op het onderlinge wantrouwen tussen de ouders van oordeel dat de omgangscontacten met behulp van het omgangshuis dienen te worden uitgebreid en verwijst partijen naar het omgangshuis te Leiden en houdt iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige pro forma aan tot 26 november 2012. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de omgang met de man thans plaatsvindt op de dagen dat de moeder vrij is. Dat komt het hof niet wenselijk voor. Zowel de man als de moeder hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat bij het vaststellen van een weekendregeling de voorkeur uitgaat naar de dagen waarop de moeder werkt, zijnde de vrijdag en de zaterdag.
14. Het hof is van oordeel dat hangende de omgangsbegeleiding de regeling zal gelden zoals die thans is vastgesteld door de rechtbank en door partijen wordt uitgevoerd, te weten: iedere zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en dat daarnaast wordt toegewerkt naar uitbreiding van de omgangsregeling.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige: [minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], door [verweerder] geboren [in] 1975 te [geboorteplaats];
alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen, te weten:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
[verweerder]]
wonende te [woonplaats],
naar Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Leiden, voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding uitbreiden van de omgangcontacten tussen de man voornoemd en de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Bureau Jeugdzorg (adres als na te melden, telefoonnummer: 071-523 97 40);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een indicatie naar het omgangshuis, Cardea Jeugdzorg, Omgangsbegeleiding, Locatie MKD Margriet, Simon Smitweg 7, 2353 GA te Leiderdorp, gaan voor begeleide omgang;
bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan iedere omgang zal brengen naar het omgangshuis, en hem daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland
Bureaudienst
Postbus 2106
2301 CC Leiden;
bepaalt dat Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 26 november 2012 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Roelvink en Bos bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.