GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 27 juni 2012
Zaaknummer : 200.107.467/01
Rekestnummer rechtbank : 12-2446
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Nurdogan-Ferwerda te Amsterdam,
[de man],
wonende te [woonplaats], [land],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.A. Schipper te ’s-Gravenhage.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 29 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 mei 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 8 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 30 mei 2012 een brief van 29 mei 2012 met bijlagen;
- op 4 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 7 juni 2012 een brief van 6 juni 2012 met bijlagen;
- op 8 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 11 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage, alsmede een aanvullend beroep op artikel 4 Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, hierna ook HKOV;
- op 11 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 11 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 juni 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten, namens de raad: mevrouw J.J. de Kok en namens Jeugdzorg: de heer H.I. Gilds. Voorts is aan de zijde van de moeder verschenen mevrouw J.J. van Ravesteijn-Prins, tolk in de Engelse taal. Partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [X] is in raadkamer gehoord. De hierna te noemen minderjarige [Y] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn gehuwd op [in] 2003 te [woonplaats], [land].
Uit de moeder is te [woonplaats], [land], geboren:
- [X] [in] 1996 (hierna: [X]). De vader heeft [X] op 21 juni 2011 op de Nederlandse ambassade te [woonplaats], [land], erkend.
Tijdens het huwelijk is te [woonplaats] geboren:
[Y] op [in] 2004 (hierna: [Y]).
De rechtbank van eerste aanleg van [rechtbank], [woonplaats], [land], heeft door middel van een beschikking voorlopige voorzieningen van 1 juni 2010 de scheiding tussen partijen gelast, waarbij tevens aan de vader de zorg voor de minderjarigen is toevertrouwd en de moeder een ruim omgangs- en verblijfsrecht is toegewezen.
Bij uitspraak van 15 juli 2011 van de rechtbank van eerste aanleg van [rechtbank], [woonplaats], [land], is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
De minderjarigen verbleven tezamen met de moeder in de maand augustus 2011 tot 3 september 2011 in Nederland voor een vakantie. Op 3 september 2011 zouden de minderjarigen terugkeren naar de vader in [land]. De minderjarigen zijn niet naar de vader teruggekeerd.
Door de politie Amsterdam-Amstelland, district 2, team Waddenweg, is tegen [X] een proces-verbaal opgemaakt en ingezonden aan de officier van justitie te Amsterdam. [X] wordt verdacht van heling, gepleegd op 14 december 2011.
De raad heeft een onderzoek strafzaken ingesteld. Hiervan is een rapport opgesteld op 30 januari 2012. Door de raad is op 13 februari 2012 een aanvullend rapport opgemaakt in verband met de (voorlopige) ondertoezichtstelling van [X]. De raad heeft een beschermingsonderzoek inzake [X] ingesteld en daarvan op 2 februari 2012 een rapport opgemaakt.
De raad heeft op 14 maart 2012 een rapport opgesteld met betrekking tot de situatie van [Y].
[X] is bij beschikking van 2 februari 2012 van de rechtbank Amsterdam voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Daarbij is voor dezelfde termijn een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 15 februari 2012 van de rechtbank Amsterdam is [X] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. [X] is in het kader van de (voorlopige) ondertoezichtstelling uit huis geplaatst. Bij beschikking van 7 mei 2012 van de rechtbank Amsterdam is de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 15 mei 2012 verlengd voor de duur van zes maanden.
[Y] is bij beschikking van 3 april 2012 van de rechtbank Amsterdam onder toezicht gesteld met ingang van 3 april 2012 tot 15 februari 2013. Hij verblijft samen met de moeder in een opvangcentrum in Nederland.
De vader en [Y] hebben de Nederlandse nationaliteit.
De moeder heeft de Kameroense nationaliteit.
[X] heeft in ieder geval de Kameroense nationaliteit.
De moeder verblijft zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Op haar aanvraag tot het verkrijgen van een geldige verblijfstitel in Nederland is door de bevoegde autoriteiten nog geen beslissing genomen.
Op 27 maart 2012 heeft de vader de rechtbank verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet, de afgifte te bevelen van de minderjarigen, met hun paspoorten aan de vader, opdat de vader de minderjarigen kan terugbrengen naar [land], welke afgifte dient plaats te vinden uiterlijk op de dag na verloop van twee weken na de beschikking van de rechtbank, alsmede de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de door de vader in verband met de ontvoering en teruggeleiding van de minderjarigen gemaakte kosten.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer gelast van de minderjarigen naar [land] op uiterlijk 30 juni 2012, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar [land], en is bevolen, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar [land], dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 30 juni 2012, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar [land]. Voorts is de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 9.013,-. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de terugkeer van de minderjarigen naar [land].
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- het in eerste aanleg gedane verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen alsnog af te wijzen;
- het verzoek om de vrouw te veroordelen in de door de vader gemaakte kosten af te wijzen en de proceskosten te compenseren.
Indien het hof niet aanstonds tot afwijzing van het inleidend verzoek van de vader mocht besluiten, wordt verzocht om een bijzondere curator te benoemen om de minderjarigen te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure ex artikel 1:250 BW.
Voorts verzoekt de moeder het hof het verzoek om teruggeleiding af te wijzen op grond van artikel 4 HKOV.
3. De vader verzoekt het hof de onmiddellijke afgifte van de minderjarigen aan hem te gelasten, met de benodigde reisdocumenten, uiterlijk op 18 juni 2012, dan wel een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren, opdat de vader met de minderjarige kan terugkeren naar [land], met veroordeling van de moeder in de kosten op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 5 Uitvoeringswet, alsmede hem vervangende toestemming te verlenen op grond van het bepaalde in artikel 34 Paspoortwet ten behoeve van de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige [Y].
Ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren (artikel 3 HKOV)
4. Het hof stelt allereerst vast dat niet (meer) in geschil is dat de minderjarigen ongeoorloofd naar Nederland zijn overgebracht in de zin van artikel 3 HKOV en dat de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen naar [land] dient te volgen zoals bedoeld in artikel 12 HKOV, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV.
Verzet (artikel 13 lid 2 HKOV)
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wens van [X] om in Nederland te verblijven geen weigeringsgrond op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 2 HKOV oplevert. De moeder voert daartoe aan dat [X] zich wel degelijk verzet tegen terugkeer naar de vader in [land]. Zo is hij tweemaal weggelopen in Brussel, waar hij verbleef om terug te vliegen naar [land], om zich aan de terugkeer naar zijn vader te onttrekken. [X] wil, zo stelt de moeder, niet terug naar de vader omdat hij vreest voor mishandeling.
6. De vader stelt dat geen sprake is van verzet van [X]. Een voorkeur voor verblijf in Nederland kan niet als verzet worden aangemerkt, aldus de vader. Daarbij komt nog, zo betoogt de vader, dat [X] tijdens zijn verblijf in Nederland ernstig achteruit is gegaan.
7. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 13 lid 2 HKOV de rechter niet gehouden is de terugkeer van het kind te gelasten, indien hij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV niet opgaat. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de moeder daartoe in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ook uit hetgeen [X] en [Y] aan het hof respectievelijk mondeling en schriftelijk hebben verklaard, is niet gebleken van verzet als bedoeld in voormeld artikel van hen tegen terugkeer. Dat zij een voorkeur hebben voor een verblijf in Nederland boven een terugkeer naar [land], maakt niet dat sprake is van verzet tegen terugkeer.
Lichamelijk of geestelijk gevaar (artikel 13 lid 1 sub b HKOV)
9. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een weigeringsgrond op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub b HKOV. De moeder voert daartoe aan dat de politieke situatie in [land] zodanig is dat de minderjarigen in geval van teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar of dat zij op enigerlei andere wijze worden gebracht in een ondragelijke toestand. Volgens de moeder is sprake van een onveilige situatie in de straten van [woonplaats] en in het onderwijs. Daarbij komt nog dat de vader geen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en dat [Y] heeft aangegeven te zijn geconfronteerd met bloed en dode lichamen en op school te zijn geslagen door zijn leerkracht. Voorts zijn de minderjarigen als gevolg van wat zij in [land] hebben meegemaakt getraumatiseerd, zodat een terugkeer mogelijk zal leiden tot ernstig psychisch gevaar, aldus de moeder.
Verder stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder het huiselijk geweld en de door haar gestelde mishandeling van [X] onvoldoende heeft onderbouwd. De moeder betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de geneeskundige verklaring, de verklaring van mevrouw Fouffé en de e-mailcorrespondentie tussen de moeder en de zus van de vader. Hieruit blijkt volgens de moeder wel degelijk dat zij door de vader is mishandeld. De minderjarigen zijn daarvan getuige geweest. De moeder verwijst ter onderbouwing van de door haar gestelde mishandeling van [X] door de vader naar de rapportages van de raad, waaruit volgt dat [X] in zijn fysieke en mentale ontwikkeling wordt bedreigd vanwege de mishandeling door zijn vader en de situatie in [land]. De moeder stelt dat een behandeling van [X] in [land] niet mogelijk zal zijn, nu de verslavingszorg aldaar nog in de kinderschoenen staat en de vader in het geheel geen hulpverlening heeft georganiseerd op het moment dat [X] bij hem verbleef. Bovendien is drugsgebruik en drugshandel een ernstig probleem in [land], aldus de moeder.
Daarnaast stelt de moeder dat zij niet in [land] zal kunnen verblijven omdat zij aldaar niet beschikt over een verblijfsvergunning, huisvesting en middelen van bestaan. De moeder vreest dan ook opnieuw van de minderjarigen te worden gescheiden. Verder acht de moeder het in het belang van de minderjarigen dat zij bij haar in Nederland verblijven opdat er een ouder is die iedere dag voor hen kan zorgen en er rust en stabiliteit in hun leven komt. Een terugkeer naar [land] levert volgens de moeder een schending op van artikel 8 EVRM en artikel 19 van het IVRK en leidt tot psychisch gevaar.
10. De vader stelt dat de algemene situatie in [land] niet zodanig is dat dit op zich reeds tot het oordeel zou kunnen leiden dat de minderjarigen door terugkeer zouden worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op een andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. Voorts ontkent de vader dat hij de moeder en de minderjarigen zou hebben mishandeld. Daarnaast zal hij, zo stelt de vader, na terugkeer in [land] hulpverlening voor de minderjarigen inschakelen. Hij zal zijn reizen naar het buitenland tot een minimum beperken. Verder betoogt de vader dat niet is gebleken dat de moeder niet in [land] zou kunnen verblijven. Zij zal van hem een partneralimentatie van € 300,- per maand ontvangen, hetgeen ruim boven het plaatselijke minimumloon ligt. Ook zal zij een verblijfsstatus kunnen aanvragen.
11. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het HKOV de rechter van de aangezochte staat niet gehouden is de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het verdrag brengen met zich dat de weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd. Dit betekent dat niet snel mag worden aangenomen dat deze weigeringsgrond aanwezig is.
12. De algemene situatie in een land kan, gelet op voormelde restrictieve uitleg, in beginsel niet tot het oordeel leiden dat een kind door terugkeer naar dat land zal worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Steeds zal dan ook op grond van naar voren gebrachte of gebleken individuele feiten en omstandigheden moeten worden onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het HKOV zich voordoet.
13. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, mede gelet op voormelde restrictieve uitleg, de algemene situatie in [land] niet zo onveilig is dat de terugkeer van de minderjarigen reeds hierom niet kan worden gelast. Ook in hoger beroep heeft de moeder, naar het oordeel van het hof, niet dan wel onvoldoende het bestaan van een ernstig risico aangetoond dat de minderjarigen aan een gevaar in de zin van voormeld artikel worden blootgesteld in geval van een terugkeer naar [land]. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat niet-essentiële reizen naar bepaalde gebieden worden ontraden, maar dit geldt niet voor de hoofdstad [woonplaats], waar de minderjarigen woonachtig zijn. Daarbij komt nog dat de minderjarigen gedurende een lange periode in [land] hebben gewoond, ook gedurende de periode van onrust en geweld na de presidentsverkiezingen van november 2010. Niet is gebleken dat de minderjarigen gedurende hun verblijf in [woonplaats] en [land] ooit problemen hebben gehad met de situatie aldaar en/of dat zij gegronde angsten hieromtrent hadden. De veiligheid van de minderjarigen is altijd voldoende gewaarborgd geweest en het hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat dit bij een mogelijke terugkeer van de minderjarigen naar [land] anders zal zijn. Dat het belang van de minderjarigen in [land] minder goed zou zijn gediend dan in Nederland, is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van voormelde weigeringsgrond.
14. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit de door de moeder overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van zodanig huiselijk geweld jegens de minderjarigen, dat zij bij terugkeer zullen worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand zullen worden gebracht. De verklaringen van de moeder ter zitting in hoger beroep, alsmede het kindergehoor van [X] en de overgelegde brief van [Y] maken dit niet anders. De moeder heeft ter zitting gesteld dat de minderjarigen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat [X] ernstig door de vader is mishandeld. [X] heeft tijdens het kinderverhoor in hoger beroep echter niet gerept over huiselijk geweld tussen de moeder en de vader. Hij heeft slechts aangegeven dat de problemen tussen hem en de vader zijn begonnen toen de moeder door de politie in 2010, ten tijde van de echtscheiding, uit huis werd verwijderd. Volgens hem is hij een enkele keer door de vader geslagen nadat de vader had ontdekt dat hij wiet in zijn tas had zitten. Het hof ziet hierin geen aanknopingspunten voor de door de moeder gestelde ernstige mishandeling van [X] door de vader. Ook uit de brief van [Y] leidt het hof niet af dat er tussen hem en de vader problemen zijn, waardoor hij niet terug zou kunnen naar [land]. Hij heeft slechts gesteld niet terug te willen naar zijn school in [woonplaats] omdat hij daar wordt geslagen. De vader heeft daarop ter zitting gesteld dat [Y] naar dezelfde school in [woonplaats] zal terugkeren, dat er overleg is geweest met deze school en dat [Y] bij een andere leraar in de klas zal komen dan degene die hem destijds heeft geslagen.
15. Nu geen sprake is van één of meer van de in artikel 13 van het HKOV genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het HKOV de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat door een toewijzing van het verzoek afbreuk wordt gedaan aan het belang van de minderjarigen dat ook in zaken van internationale kinderontvoering voorop staat. Dit belang strekt ertoe de banden van het kind met diens familie te behouden en te verzekeren dat diens ontwikkeling plaatsvindt in een veilige omgeving. In de onderhavige zaak speelt het eerste aspect geen rol van belang nu de moeder, daarnaar bevraagd door het hof, ter terechtzitting heeft verklaard dat zij, in het geval het hof tot teruggeleiding van de minderjarigen zal beslissen, naar alle waarschijnlijkheid niet met de minderjarigen mee terug gaat naar [land]. Het hof ziet dit als een eigen (vrijwillige) keuze van de moeder, nu er zijdens de moeder geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die er aan in de weg staan dat de moeder met de minderjarigen naar [land] verhuist. Dat de moeder thans geen verblijfsrecht in [land] zou hebben, betekent niet dat zij daar in de toekomst niet zou kunnen verblijven. De moeder heeft geenszins onderbouwd dat haar geen voortgezet verblijf in [land] zal worden toegestaan. Nu de vader de minderjarigen bij een terugkeer naar [land] zal opvangen, is aan dit aspect van het belang voldoende gewicht toegekend. Met betrekking tot het aspect van een veilige omgeving, verwijst het hof naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 13, waaruit volgt dat ook dit aspect zich niet tegen een teruggeleiding van de minderjarigen naar [land] verzet. Voorts neemt het hof daarbij in overweging dat de vader ter zitting heeft gesteld veel waarde te hechten aan de uitslagen van de onderzoeken van [X], deze uitslagen te zullen betrekken in de behandeling van [X] in [land] en zich bereid heeft verklaard om in [land] voor de minderjarigen de benodigde hulp in te schakelen. Dit brengt met zich mee dat de bestreden beschikking in zoverre wordt bekrachtigd en de terugkeer van de minderjarigen naar [land] wordt gelast.
16. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals ter zitting door de raad is verzocht, de beslissing op het verzoek om teruggeleiding van de minderjarigen naar [land] aan te houden, zodat de uitkomst van de onderzoeken van [X] kan worden afgewacht, nu dit de beslissing niet anders zal maken.
17. Het hof zal, conform het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, de afgifte van de minderjarigen, met eventueel de benodigde reisdocumenten, aan de vader in Nederland bevelen uiterlijk op 30 juni 2012, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar [land]. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover daarbij is beslist dat de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar [land].
18. De moeder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om teruggeleiding op grond van artikel 4 HKOV dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat [X] op [in] 2012 zestien jaar oud wordt en op dat moment waarschijnlijk nog niet beschikt over een geldig reisdocument.
19. Ingevolge artikel 4, tweede zin, HKOV houdt het Verdrag op van toepassing te zijn zodra het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
20. Het hof is van oordeel dat nu [X] de zestienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, alsmede nu de teruggeleiding ruim voor het bereiken van deze leeftijd wordt gelast, het beroep van de moeder op artikel 4 HKOV niet opgaat.
21. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. Zij stelt de proceskosten niet te kunnen voldoen nu zij geen inkomsten heeft en in de noodopvang verblijft. Bovendien was er geen vooropgezet plan om de minderjarigen niet terug te laten keren naar [land]. Zij verkeerde in een situatie van onmacht gelet op het verzet van [X] en diens motivatie hiervoor, aldus de moeder. Daarbij komt nog, zo stelt de moeder, dat de vader beschikt over een ruim inkomen en dat hij geen partneralimentatie voldoet.
22. De vader handhaaft zijn verzoek tot een veroordeling van de moeder in de kosten van de vader als bedoeld in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De vader stelt dat de kosten in hoger beroep inmiddels zijn gestegen tot € 17.812,-.
23. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft gesteld onvoldoende reden om af te wijken van het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De vader heeft zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten, zijnde in totaal € 17.812,-, voldoende onderbouwd. De moeder heeft de hoogte van dit bedrag niet weersproken. Het hof zal de moeder veroordelen tot betaling van dit bedrag en in zoverre de bestreden beschikking vernietigen. Het hof overweegt daarbij nog ten overvloede dat de vader heeft toegezegd zijn aanspraak op de proceskostenveroordeling niet te zullen verrekenen met de door hem te betalen partneralimentatie.
Benoeming bijzondere curator
24. De moeder verzoekt het hof een bijzondere curator te benoemen indien het verzoek van de vader niet aanstonds wordt afgewezen. Volgens de moeder is mogelijk sprake van tegenstrijdige belangen van de minderjarigen en de ouders.
25. De vader verzet zich tegen benoeming van een bijzondere curator.
26. Het hof zal voormeld verzoek van de moeder afwijzen, omdat het HKOV een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin de minderjarigen zich bevonden direct voorafgaande aan de ontvoering beoogt. Een toewijzing van dit verzoek strookt niet met het doel en de strekking van het HKOV.
Zelfstandig verzoek vader
27. De vader verzoekt het hof hem vervangende toestemming ten behoeve van de afgifte van een paspoort voor de minderjarige [Y] te verlenen, opdat hij desnoods met spoed een paspoort kan aanvragen en het bevel tot afgifte kan worden geëxecuteerd.
28. Het hof is van oordeel dat een dergelijk verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De vader is derhalve niet-ontvankelijk in zijn zelfstandig verzoek. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat het verzoek verband zou houden met het inleidend verzoek om afgifte van de minderjarigen.
29. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
gelast de terugkeer van de minderjarigen [X], geboren op [in] 1996 te [woonplaats], [land], en [Y], geboren op [in] 2004 te [woonplaats], naar [land] uiterlijk op 30 juni 2012, waarbij de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op die datum, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar [land];
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 17.812,- (zeventienduizend achthonderd twaalf euro);
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek hem vervangende toestemming ten behoeve van de afgifte van een paspoort voor de minderjarige [Y] te verlenen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stille en Lückers, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2012.