ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0215

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.879
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Kamminga
  • J. Zwagemakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voorlopige verblijfplaats van minderjarige bij de vader met nevenvorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de voorlopige verblijfplaats van een minderjarige zoon bij de vader. De vader, appellant, heeft in zijn appeldagvaarding zes grieven aangevoerd en vordert onder andere dat de zoon voorlopig bij hem zal verblijven. De moeder, geïntimeerde, verzet zich hiertegen en heeft incidenteel appel ingesteld. De ouders zijn sinds 2004 samen geweest en zijn in 2009 gehuwd. Uit hun huwelijk is in 2010 een zoon geboren. De vader heeft in april 2011 de relatie beëindigd en de moeder is met de zoon naar een andere woonplaats verhuisd. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is momenteel bij de moeder.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het niet wenselijk is om in afwachting van de beslissing in de echtscheidingsprocedure een ingrijpende maatregel te treffen. De primaire vorderingen van de vader zijn daarom niet in behandeling genomen. Wel heeft het hof de voorlopige zorgregeling beoordeeld. De huidige regeling houdt in dat de minderjarige ieder weekend 24 uur bij de vader verblijft. Er was onduidelijkheid over het eindtijdstip van deze regeling, wat leidde tot een geschil tussen de ouders. Het hof heeft besloten dat de voorlopige zorgregeling met ingang van het arrest als volgt zal zijn: in even weken van zaterdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 18.00 uur en in oneven weken van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagochtend 10.00 uur. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor wat betreft de voorlopige zorgregeling, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.092.879/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 379666/KG ZA 2011-475
arrest van de familiekamer d.d. 19 juni 2012
inzake
de vader,
wonende te A,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius, te Rotterdam,
tegen
de moeder,
wonende te B,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Th.Th.M.L. Boersema, te Maassluis.
Het geding
Bij exploot van 18 augustus 2011 is de vader in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 juli 2011 door de voorzieningenrechter in de recht¬bank te Rotterdam tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
In de appeldagvaarding heeft de vader 6 grieven aangevoerd. Hij vordert het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
Primair:
1. [de zoon] voorlopig zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben;
2. de moeder haar medewerking verleent aan het opnieuw aanmelden van [de zoon] bij het kinderdagverblijf te Rotterdam;
3. indien de moeder haar medewerking niet verleent het in dezen te wijzen arrest in plaats zal treden van de toestemming van de moeder;
4. [de zoon] naar het kinderverblijf in Rotterdam dient te blijven gaan;
5. op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat (het hof leest) geïntimeerde, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen arrest te voldoen, één en ander zonder maximum vast te stellen;
6. met machtiging op appellant een overtreding van het onder 1 genoemde te kunnen beëindigen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
Subsidiair:
een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij de vader [de zoon] maandagmiddag en woensdagmiddag afhaalt van het kinderdagverblijf en dinsdagochtend respectievelijk donderdagmiddag naar het kinderdagverblijf brengt en het weekend wordt gedeeld, zodat [de zoon] of de vrijdag op zaterdag of de zaterdag op zondag bij de vader verblijft, danwel zodanige voorzieningen te treffen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord tevens incidenteel appel heeft de moeder de grie¬ven bestreden. Zij heeft het hof verzocht de vader in zijn primaire en subsidiaire vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vorderingen als ongegrond dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid af te wijzen. In incidenteel beroep vordert de moeder vernietiging van het bestreden vonnis waar het de vastgestelde omgangsregeling betreft en opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de vader dient mee te werken aan een omgangregeling tussen hem en [de zoon] als volgt: om de week van vrijdagmiddag tot zondag aan het einde van de middag.
De vader heeft op 10 mei 2012 bij brief nog producties aan het hof doen toekomen. Deze worden, zoals ter gelegenheid van het pleidooi besproken, geacht bij akte te zijn ingebracht.
Op 25 mei 2012 is heeft vervolgens pleidooi plaatsgevonden. Zowel de advocaat van vader als de advocaat van moeder heeft ter gelegenheid daarvan pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben er ter gelegenheid van het pleidooi mee ingestemd dat arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Het gaat in hoger beroep om het volgende. Partijen hebben vanaf 2004 samengewoond en zijn in 2009 gehuwd. Uit het huwelijk is geboren de minderjarige zoon [in] 2010. De ouders hebben gezamenlijk gezag. De vader heeft de moeder op 9 april 2011 laten weten de relatie met de moeder te willen beëindigen en heeft op 14 april 2010 op verzoek van de moeder de echtelijke woning te Rotterdam verlaten. Op 6 of 7 mei 2011 heeft de moeder met de minderjarige de echtelijke woning verlaten en is met de minderjarige verhuisd naar [B], een plaats in de buurt van Den Bosch. Ook is de minderjarige vanaf een moment kort nadien naar een kinderdagverblijf in [B] gegaan. Kortom, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is thans bij de moeder in [B].
Voorlopige wijziging hoofdverblijfplaats met nevenvorderingen
3. De vader vordert in onderhavig kort geding bij wijze van voorlopige voorziening primair te bepalen dat de minderjarige voorlopig zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben met nevenvorderingen. De moeder verzet zich daartegen. Het hof overweegt ter zake als volgt. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is gebleken dat partijen in de echtscheidingsprocedure in Den Bosch over en weer verzoeken hebben gedaan en op elkaars verzoeken hebben gereageerd. Die zaak staat thans voor mondelinge behandeling. Het hof acht het – wat er van de vordering van de vader overigens ook zij - niet gewenst om op dit moment in afwachting van de beslissing omtrent het hoofdverblijf van de minderjarige in de echtscheidingsprocedure nog een zo ingrijpende maatregel als thans gevraagd bij wege van een voorlopige voorziening te treffen. De daarmee samenhangende primaire vorderingen 2-6 in hoger beroep behoeven geen behandeling. Het hof zal het vonnis in zoverre bekrachtigen
Voorlopige zorgregeling
4. Het hof begrijpt uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht dat de minderjarige thans conform de bestreden beschikking ieder weekeinde 24 uur, van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur, bij de vader is. Tussen partijen bestaat ten aanzien van deze weekendregeling verschil van mening ten aanzien van het door de rechtbank beoogde eindtijdstip. Volgens de vader mag hij de minderjarige 24 uur bij zich hebben in Rotterdam en dient hij dus op zondag om 12.00 uur uit Rotterdam te vertrekken naar [B]. Volgens de moeder dient de minderjarige op zondag om 12.00 uur in [B] te zijn teruggebracht.
5. Gezien geschetste stand van zaken in de hoofdzaak ziet het hof op dit moment geen aanleiding verandering te brengen in de voorlopige zorgregeling voor wat betreft de frequentie: eenmaal per week in het weekeinde gedurende vierentwintig aaneengesloten uren bij de vader. Wel is het hof, met de moeder, van oordeel dat een ander begin- en eindtijdstip in de rede ligt, dit om te bewerkstelligen dat de minderjarige op zijn gebruikelijke tijden kan slapen en beide ouders iedere week een dag in het weekeinde met de minderjarige hebben. Het hof zal daarom bepalen dat de voorlopige zorg- en contactregeling tussen de minderjarige en zijn vader er met ingang van de datum van dit arrest als volgt uit zal zien:
- even weken; zaterdagmiddag 17.00 uur in Rotterdam tot zondagmiddag 18.00 uur in Den Bosch;
- oneven weken: zaterdagochtend 9.00 uur in Rotterdam tot zondagochtend 10.00 uur in Den Bosch.
Daarmee is dan tevens, als gevraagd, ook duidelijkheid ontstaan omtrent het eindtijdstip.
7. Hetgeen partijen over en weer verder hebben aangevoerd voert niet tot een ander oordeel.
8 Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de primaire vordering van de vader zal bekrachtigen. Het hof zal de beschikking vernietigen voor wat betreft de vaststelling van de voorlopige zorgregeling en beslissen als na te melden.
Beslissing
Het hof
vernietigt het bestreden vonnis, doch enkel voor wat betreft de voorlopige zorgregeling en opnieuw beslissende;
bepaalt dat de minderjarige eenmaal per week in het weekeinde gedurende vierentwintig aaneengesloten uren bij de vader zal verblijven. De overige tijd verblijft hij bij de moeder. Wanneer partijen niet anders afspreken zal de periode van verblijf bij de vader zijn:
in de even weken van zaterdagmiddag 17.00 uur in Rotterdam tot zondagmiddag 18.00 uur in Den Bosch en
in de oneven weken van zaterdagochtend 9.00 uur in Rotterdam tot zondagochtend 10.00 uur in Den Bosch.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Kamminga en Zwagemakers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.