ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0404

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003551-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door gebrek aan overtuigend bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van brandstichting op 23 december 2009 in Rotterdam, waarbij hij opzettelijk de brievenbus van een woning in brand zou hebben gestoken. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat het opsporingsonderzoek onvolledig was. Er was onvoldoende onderzoek gedaan naar sporen op het lichaam en de kleding van de verdachte, alsook naar de gebruikte brandstof en andere relevante bewijsmaterialen. De verklaringen van de ooggetuigen, waaronder de moeder van een getuige, werden kritisch bekeken door het hof. Het hof concludeerde dat de getuigen elkaar mogelijk hadden beïnvloed en dat er discrepanties in hun verklaringen waren. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde brandstichting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A.J.M. Kaptein, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003551-10
Parketnummer: 10-691325-09
Datum uitspraak: 3 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2009 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een woning, gelegen op/aan de [adres], immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk de brievenbus van voornoemde woning in brand gestoken en/of een of meer brandende voorwerpen door de brievenbus van voornoemde woning gegooid, in elk geval toen en daar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandversnellend middel, althans met (een) (hoog) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of de kleinkinderen (respectievelijk 1,5 en/of 3 jaar oud) van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of voor een of meer zich in de nabijheid van die woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gemeen gevaar voor die woning en/of zich in en/of zich in de nabijheid van die woning bevindende woningen en/of panden en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is gelet op het verhandelde ter terechtzitting waaronder de inhoud van het dossier onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Met de rechtbank en de verdediging stelt het hof vast dat het opsporingsonderzoek onvolledig is geweest.
Zo is niet of onvoldoende onderzoek gedaan naar eventuele sporen op het lichaam of de kleding van de verdachte, naar sporen van de volgens onderzoek van het NFI waarschijnlijk gebruikte brandspiritus en op de plaats van het delict, naar de jerrycan in het huis van aangever en naar de (ongeschonden) ansichtkaart die na het doven van de brand op diens deurmat zou zijn gevonden.
Daarnaast is de verdenking dat de verdachte de ten laste gelegde brandstichting zou hebben begaan nagenoeg geheel gebaseerd op de verklaringen afgelegd door de ooggetuigen [getuige] en haar moeder mevrouw [benadeelde partij 2], zodat het hof - ook gelet op wat de verdediging hieromtrent heeft aangevoerd - aanleiding ziet hun verklaringen kritisch te bezien. Deze getuigen hebben ook tegenover het hof een verklaring afgelegd, waarin de moeder overigens aangaf zich vrijwel niets meer te herinneren.
Mede gelet op het gegeven dat moeder en dochter zich tijdens hun waarnemingen in dezelfde ruimte bevonden en moeder heeft gereageerd op hetgeen de dochter meende te zien, sluit het hof niet uit dat zij elkaar hebben beïnvloed. Gelet op discrepanties in hun verklaringen, bijvoorbeeld of er nu wel of niet een steekvlam waarneembaar was, hebben de waarnemingen van de getuigen mevrouw [getuige] en mevrouw [benadeelde partij 2] het hof niet de overtuiging doen bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ander bewijsmateriaal waarop de betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen is ten laste gelegd kan worden gegrond, ontbreekt.
De verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Verzoek van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2012 heeft de advocaat-generaal - kort zakelijk weergegeven - gevorderd om, indien het hof niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit komt, de behandeling van de zaak bij tussenarrest aan te houden, teneinde het NFI onderzoek te laten doen met betrekking tot de vraag wat het menselijk oog kan waarnemen over een afstand van ongeveer 60 meter.
Het hof wijst dit verzoek af, nu gelet op het voooroverwogene de noodzaak daartoe niet is gebleken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2012.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest te ondertekenen.