ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0405

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005786-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in woning met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Polen in 1983 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor een poging tot inbraak in een woning te Monster op 21 augustus 2011. De verdachte had twee ruiten van de woning ingeslagen met de intentie om geld en/of goederen te stelen. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 400,-- geëist, welke in eerste aanleg was toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de raadsman van de verdachte niet gemachtigd was om de verdediging te voeren, omdat hij geen contact had gehad met de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de raadsman wel degelijk was gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en het vonnis waarvan beroep vernietigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak en heeft de straf bepaald op een gevangenisstraf van 6 weken. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om € 400,-- te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005786-11
Parketnummer: 09-192400-11
Datum uitspraak: 26 juni 2012
VERSTEK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortejaar] 1983,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], toegewezen tot een bedrag van € 400,-- en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], opgelegd tot een bedrag van € 400,--, subsidiair 8 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2011 te Monster, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, twee ruiten van die woning heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2011 te Monster, gemeente Westland opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een woning gelegen aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk wederrechtelijk tegen die ruiten te slaan/schoppen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2011 de raadsman niet gemachtigd was de verdediging te voeren omdat hij geen contact meer heeft gehad met zijn cliënt. Vervolgens stelt de advocaat-generaal vast dat op
7 december 2011, dezelfde dag nog, door de raadsman als gevolmachtigde hoger beroep wordt ingesteld en als gevolmachtigde een grievenformulier wordt ingediend.
Gelet op het voorgaande vordert de advocaat-generaal primair dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, nu niet kan worden vastgesteld dat de raadsman bij het instellen van het hoger beroep en bij het indienen van het grievenformulier wel daartoe door de verdachte was gevolmachtigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de advocaat-generaal gaat het hof uit van de juistheid van de mededeling van de raadsman, inhoudende dat hij door de verdachte bepaaldelijk was gevolmachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen. Voorts zijn naar het oordeel van het hof geen gronden aanwezig om daar nader onderzoek naar te doen.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2011 te Monster, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, twee ruiten van die woning heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft subsidiair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Als gevolg van dit misdrijf is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners, die de verdachte in de nacht in hun woning hebben aangetroffen. Uit de toelichting op het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat de echtgenote van de benadeelde partij doodsbang is en dat de benadeelde partij zich genoodzaakt voelde om tegen hoge kosten een anti-inbraakalarm aan te schaffen en te doen installeren.
Bovendien worden door dergelijke woninginbraken tevens gevoelens van onveiligheid en onbehagen voor de omwonenden veroorzaakt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 400,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 400,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is door de verdachte niet betwist en voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 400,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. J.M. van de Poll en mr. B.A. Stoker-Klein, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juni 2012.