ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0457

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.795-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. van Kempen
  • J. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot ouderschapsplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind. De vrouw had in hoger beroep de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam verzocht, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 295,49 per maand. De vrouw stelde dat de behoefte van de minderjarige hoger was en dat de man meer moest bijdragen. De man daarentegen betwistte de hoogte van de behoefte en stelde dat de kinderalimentatie niet meer dan € 166,25 per maand zou moeten zijn.

Het hof oordeelde dat het niet gebonden was aan de afspraken die partijen in het ouderschapsplan hadden gemaakt over de kinderalimentatie. Het hof stelde vast dat de basisbehoefte van de minderjarige met ingang van 25 oktober 2011 € 535,- per maand bedroeg. Daarnaast werden de kosten van kinderopvang in aanmerking genomen, die varieerden afhankelijk van de periode en de opvangvorm. Het hof berekende de netto kosten van de kinderopvang en kwam tot de conclusie dat de totale kosten voor de minderjarige per maand aanzienlijk hoger waren dan de eerder vastgestelde alimentatie.

Uiteindelijk heeft het hof de door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld op verschillende bedragen per maand, afhankelijk van de periode, variërend van € 323,- tot € 364,-. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie direct moest gaan betalen, ongeacht eventuele verdere rechtszaken. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van kinderalimentatie en de onafhankelijkheid van de rechter in deze beoordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 20 juni 2012
Zaaknummer : 200.101.795/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 11-521
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. Hüsen te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 9 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
10 november 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 12 april 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 14 februari 2012 een brief van 9 februari 2012 met bijlagen;
- op 27 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 11 mei 2012 een brief van 10 mei 2012 met bijlagen.
De zaak is op 24 mei 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 295,49 per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 25 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [X], geboren [in] 2008 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en:
primair te bepalen dat de door de man verschuldigde kinderalimentatie vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking € 476,- per maand zal bedragen, zoals dit door partijen in het ouderschapsplan is overeengekomen;
subsidiair de door de man verschuldigde kinderalimentatie vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingbeschikking te bepalen op een in redelijkheid vast te stellen bedrag.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw af te wijzen, althans een bijdrage te bepalen die het hof juist acht.
4. In incidenteel appel verzoekt de man het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van een bruto jaarinkomen 2011 van € 32.981,-. Ter zitting heeft de man zijn verzoek in incidenteel appel aangevuld en het hof verzocht de bestreden beschikking ten aanzien van het eigen aandeel van de man in de kosten van de minderjarige te vernietigen en dit eigen aandeel te bepalen op € 166,25 per maand.
Ouderschapsplan
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het tijdige verweer van de man tegen het in het verzoekschrift tot echtscheiding gedane verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie, de man ten aanzien van de kinderalimentatie niet gehouden kan worden tot naleving van het ouderschapsplan. De vrouw stelt dat het ouderschapsplan en het daarin opgenomen artikel 4, waarin de kinderalimentatie is bepaald, een rechtsgeldig overeengekomen overeenkomst betreft. Hierop zijn volgens de vrouw de regels van boek 3 en boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Bovendien, zo stelt de vrouw, heeft de man met zijn verweer dat hij de kinderalimentatie niet wenst te betalen niet de rechtsgeldige totstandkoming van de overeenkomst, het ouderschapsplan, bestreden. Een tijdig verweer tast evenmin de rechtsgeldige totstandkoming van de overeenkomst aan, aldus de vrouw.
6. De man stelt dat artikel 4 in het ouderschapsplan, betreffende de kinderalimentatie, door de vrouw aan hem is opgelegd en dat er derhalve geen sprake was van wilsovereenstemming. Voorts heeft de vrouw volgens de man misbruik gemaakt van omstandigheden, omdat zij op juridisch vlak veel meer kennis heeft dan hij. Daarnaast had hij geen goede voorstelling van zaken. De man concludeert dan ook dat de vrouw geen rechten kan ontlenen aan de in het ouderschapsplan van 26 januari 2011 vastgestelde kinderalimentatie.
7. Het hof overweegt als volgt. De rechter die op de voet van artikel 1:406 van het Burgerlijk Wetboek het bedrag bepaalt dat de (onderhoudsplichtige) ouder ten behoeve van de kinderen aan kinderalimentatie zal moeten uitkeren, oordeelt daaromtrent zelfstandig, met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan wat de ouders onderling met betrekking tot dit punt zijn overeengekomen (Hoge Raad, 24 november 1972, LJN: AC5276).
8. Gelet hierop is het hof van oordeel dat hij in onderhavige zaak niet gebonden is aan hetgeen partijen ter zake de kinderalimentatie zijn overeengekomen in artikel 4 van het door hen op 26 januari 2011 ondertekende ouderschapsplan, wat er verder ook zij van de door de man gestelde wilsgebreken. Het hof zal dan ook zelfstandig beoordelen, met inachtneming van de wettelijke maatstaven, welk bedrag aan kinderalimentatie de man ten behoeve van de minderjarige verschuldigd is.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
9. De ingangsdatum van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie is niet in geschil. Deze is 25 oktober 2011.
Behoefte minderjarige
10. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige op een te laag bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft volgens de vrouw rekening gehouden met een te hoog bedrag aan ontvangen kinderopvangtoeslag. De vrouw betoogt dat de behoefte van de minderjarige in 2011 € 929,92 per maand bedraagt. Voorts bedraagt de behoefte van de minderjarige in de maand januari 2012 € 1.007,88, gelet op de wijziging in de kosten van de kinderopvang en de ontvangen kinderopvangtoeslag. Vanaf februari 2012 wijzigt de behoefte van de minderjarige, omdat hij dan naar school gaat en gebruik gaat maken van de buitenschoolse opvang.
11. De man stelt dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige terecht op € 908,92 per maand heeft vastgesteld. Hij betwist de door de vrouw gestelde behoefte. Bovendien, zo betoogt de man, bedraagt de behoefte van de minderjarige € 665,- per maand, nu de minderjarige, gelet op de deeltijdfactor van 80% aan de zijde van de vrouw, maar vier dagen per week naar de (buitenschoolse) opvang behoeft te gaan.
12. Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de basisbehoefte van de minderjarige met ingang van 25 oktober 2011 € 535,- per maand bedraagt. Partijen twisten over de vraag in welke mate dit bedrag met de kosten van de kinderopvang/buitenschoolse opvang verhoogd dient te worden. De minderjarige ging tot het bereiken van de leeftijd van vier jaar op 31 januari 2012 naar Kinder Dagopvang Rolykids te Rotterdam toe. De kosten van deze opvang bedroegen voor de periode 25 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 € 1.158,92 per maand en voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 € 1.204,88 per maand. Met ingang van 1 februari 2012 verblijft de minderjarige na schooltijd op een buitenschoolse opvang vlakbij zijn school te Bleiswijk. De kosten van deze buitenschoolse opvang zijn voor de periode
1 februari 2012 tot en met 31 maart 2012 € 973,51 per maand en voor de periode ingaande 1 april 2012 € 865,35. Het verschil in kosten van de buitenschoolse opvang is daarin gelegen dat de minderjarige met ingang van 1 april 2012 zelf zijn lunch mee neemt. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij genoodzaakt is de 32 uur die zij per week werkt te verspreiden over vijf dagen, waardoor de minderjarige vijf dagen per week naar de opvang gaat.
Het hof zal de netto kosten van de opvang voor voormelde vier periodes vaststellen. Het hof heeft daarbij met behulp van een proefberekening kinderopvangtoeslag berekend welk bedrag de vrouw maandelijks aan kinderopvangtoeslag terugkrijgt en is daarbij uitgegaan van een jaarlijks toetsingsinkomen van de vrouw van € 56.416,- en een werkweek van 32 uur. Voor de periode 25 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 ontvangt de vrouw een kinderopvangtoeslag van € 780,- per maand en voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 ontvangt zij € 733,- per maand. Voor de periode 1 februari 2012 tot en met 31 maart 2012 ontvangt de vrouw € 372,- per maand aan kinderopvangtoeslag en voor de periode ingaande 1 april 2012 eveneens € 372,- per maand. De netto kosten van kinderopvang bedragen voor deze periodes respectievelijk € 378,92, € 471,88, € 601,51 en € 493,35 per maand.
13. Op grond van het vorenstaande stelt het hof de kosten van de minderjarige vast op:
- € 913,92 (€ 535,- + € 378,92) per maand voor de periode 25 oktober 2011 tot en met
31 december 2011;
- € 1.006,88 (€ 535,- + € 471,88) per maand voor de periode 1 januari 2012 tot en met
31 januari 2012;
- € 1.136,51 (€ 535,- + 601,51) per maand voor de periode 1 februari 2012 tot en met
31 maart 2012; en
- € 1.028,35 (€ 535,- + € 493,35) per maand voor de periode ingaande 1 april 2012.
Aandeel ouders in de kosten van de minderjarige
14. Het hof heeft, met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel van de behoefte van de minderjarige moet dragen, de draagkracht van de man en de vrouw met elkaar vergeleken.
Draagkracht man
15. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een jaarinkomen van € 32.981,-, zoals dit volgt uit de door hem overgelegde jaaropgaaf 2011. De ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet bedraagt € 2.373,- per jaar. Voorts houdt het hof rekening met de volgende maandelijkse lasten: een huur van € 470,- zoals dit volgt uit de door de man overgelegde huurovereenkomst, een premie zorgverzekering van € 102,15, zoals dit volgt uit de door de man overgelegde polis, en een zorgtoeslag van € 14,- per maand. Voorts houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting, alsmede met een bijstandsnorm voor een alleenstaande.
16. Uit het vorenstaande volgt dat de man een beschikbare draagkrachtruimte heeft van € 424,- per maand.
Draagkracht vrouw
17. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met een jaarinkomen van € 56.261,-, zoals dit volgt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf 2011. De vrouw werkt 32 uur per week verspreid over vijf dagen, waardoor zij in staat is om na haar werk de minderjarige tijdig van de buitenschoolse opvang op te halen. De ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet bedraagt € 2.591,- per jaar en de fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto bedraagt € 4.872,- per jaar. Het eigen woningforfait bedraagt op jaarbasis € 1.314,50.
18. Het hof houdt rekening met de volgende maandelijkse lasten: hypotheekrente van € 801,75, premie levensverzekering gekoppeld aan de hypothecaire geldlening van € 233,92, overige eigenaarslasten van € 95,-, een erfpachtcanon van € 105,- en een premie zorgverzekering van € 136,20 per maand. Voorts houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met de algemene heffingskorting, arbeidskorting, alleenstaande ouderkorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, alsmede met een bijstandsnorm voor een alleenstaande.
19. Voorts houdt het hof rekening met de hypotheekkosten ten aanzien van de door de vrouw aangekochte parkeerplaats voor een bedrag van € 1.560,- per jaar, zijnde € 130,- per maand, hetgeen naar het oordeel van het hof gelet op onder andere de noodzaak van het gebruik van een auto door de vrouw in verband met het vervoer van de minderjarige naar school en van de buitenschoolse opvang redelijk en billijk is en bovendien overeenkomt met de huur voor een dergelijke parkeerplaats, zoals door de man onweersproken is gesteld. Het hof is daarom van oordeel dat voornoemd bedrag overschrijdende (hypotheek)kosten voor een parkeerplaats niet ten laste van de draagkracht van de vrouw behoren te komen.
20. Het hof houdt, evenals de rechtbank, geen rekening met de door de vrouw terug te betalen, ten onrechte ontvangen, kinderopvangtoeslagen. Niet in geschil is dat de vrouw de teruggaaf inkomstenbelasting van de man heeft ontvangen ter hoogte van in totaal € 2.015,-. Het hof is van oordeel dat de vrouw dit bedrag had kunnen gebruiken voor de aflossing van de door haar ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslagen. Niet is gebleken van afspraken tussen partijen dat de teruggaaf inkomstenbelasting verrekend zou worden met de bijdrage van de man in de kosten van de huishouding in de maanden augustus en september 2010.
21. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw een beschikbare draagkrachtruimte heeft van € 774,- per maand.
22. De draagkrachtvergelijking leidt ertoe dat het in overweging 13 vermelde eigen aandeel in de kosten van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld als volgt:
- voor de periode 25 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 € 323,- per maand voor rekening van de man en € 590,- per maand voor rekening van de vrouw;
- voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 € 356,- per maand voor rekening van de man en €651,- per maand voor rekening van de vrouw;
- voor de periode 1 februari 2012 tot en met 31 maart 2012 € 402,- per maand voor rekening van de man en € 734,- per maand voor rekening van de vrouw;
- voor de periode ingaande 1 april 2012 € 364,- per maand voor rekening van de man en € 664,- per maand voor rekening van de vrouw.
23. Nu de draagkracht van de man toereikend is om met voormelde bedragen bij te dragen, zal het hof de door de man te betalen kinderalimentatie op die bedragen vaststellen.
24. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige [X] vast op de volgende bedragen:
- voor de periode 25 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 € 323,- per maand;
- voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 € 356,- per maand;
- voor de periode 1 februari 2012 tot en met 31 maart 2012 € 402,- per maand; en
- voor de periode ingaande 1 april 2012 € 364,- per maand, wat de na heden te
verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van Kempen en Otter, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2012.