GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 27 juni 2012
Zaaknummers : 200.098.508/01 en 200.103.879/01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 10-6147 en FA RK 11-637
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.C. Kerkhoven te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende op een geheim adres,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.M.M. Mikkers te Heeze.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 september 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 30 januari 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Op 23 maart 2012 is de mondelinge behandeling van de zaak aangevangen. De zaak is aangehouden omdat de advocaat van de man de oproep voor de zitting niet had ontvangen.
Van de zijde van de man is bij het hof op 25 mei 2012 op voorhand een pleitnotitie met bijlagen ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 25 mei 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 2 mei 2011 van de rechtbank en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 2 mei 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de behandeling van de zaak ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man met ingang van 19 september 2011, doch niet eerder dan de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.000,- per maand, (vanaf 19 september 2011) telkens bij vooruitbetaling te voldoen, voor de duur van één jaar en is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw na ommekomst van voornoemde periode van één jaar op nihil gesteld. Voorts is de verdeling van de huwelijksgemeenschap welke door de scheiding wordt ontbonden, als volgt vastgesteld:
1. aan de man worden toebedeeld (althans voor zover het schulden betreft, wordt bepaald dat de man deze voor zijn rekening neemt):
1.1 de inboedel;
1.2 de helft van de schuld bij PrimeLine per de peildatum (1 juni 2010), waartoe de man aan de vrouw een kopie van een afschrift waaruit het saldo van deze schuld op de peildatum blijkt, dient te verstrekken;
2. aan de vrouw wordt toebedeeld (althans voor zover het schulden betreft, wordt bepaald dat de vrouw deze voor haar rekening neemt):
2.1 de helft van de schuld bij PrimeLine per de peildatum (1 juni 2010).
Bepaald is dat de man in het kader van voornoemde verdeling (wegens overbedeling) aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.960,50. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Het hof zal, zoals ter zitting aangegeven, gelet op het late tijdstip van indiening, geen acht slaan op de bij de pleitnotitie van de man gevoegde stukken, nu de advocaat van de vrouw er ter zitting bezwaar tegen heeft gemaakt dat het hof kennis neemt van deze stukken en deze stukken niet eenvoudig te doorgronden zijn.
2. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, hierna ook te noemen: de partneralimentatie, alsmede ter zake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap welke door echtscheiding is ontbonden: de ontslagvergoeding van de man.
3. De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de vrouw om vaststelling van een partneralimentatie alsnog wordt afgewezen omdat enerzijds de vrouw in haar eigen behoefte kan voorzien en anderzijds de draagkracht van de man onvoldoende is.
4. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de door de man te betalen partneralimentatie betreft. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek tot verdeling van het bedrag van € 51.944,45 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat dit bedrag alsnog voor verdeling tussen partijen in aanmerking zal komen en de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.972,23, althans een zodanig bedrag dat het hof juist acht.
Behoeftigheid van de vrouw
5. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het redelijk is de vrouw een jaar de tijd te geven om werk te vinden. Naar zijn mening is niet gebleken dat de vrouw niet direct in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. In dit kader wijst de man erop dat bij veel banen het goed beheersen van de Nederlandse taal geen voorwaarde is.
6. De vrouw betoogt dat zij zo spoedig mogelijk zelf inkomsten wil generen, maar dat dit haar op dit moment wordt verboden omdat zij een inburgeringscursus volgt. Een inburgeringscursus duurt tussen de één en drie jaar. De vrouw stelt derhalve in ieder geval één jaar niet in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de vrouw pas na ommekomst van een jaar geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen. Bij de beslissing om de vrouw een termijn van één jaar te geven om een baan te zoeken, speelt niet alleen een rol dat de vrouw gebrekkig Nederlands spreekt, maar ook en met name dat de vrouw een inburgeringscursus volgt, hetgeen veel tijd en energie kost.
8. De man stelt, net als in eerste aanleg, dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om partneralimentatie te voldoen. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij zijn inkomen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Bij zijn verweerschrift op zelfstandig verzoek in eerste aanleg van 10 januari 2011 heeft de man een draagkrachtberekening en een drietal loonstroken overgelegd, die betrekking hadden op de maanden september, oktober en november 2010. Volgens de man waren de loonstroken representatief voor zijn inkomen op dat moment. Ter zitting in eerste aanleg heeft de man te kennen gegeven dat hij recent een eigen taxibedrijf was begonnen. Dat hij op dat moment nog geen daarop betrekking hebbende inkomensgegevens over kon leggen is logisch, aldus de man. De man acht het aannemelijk dat de inkomsten die hij zal gaan genereren uit zijn pas opgerichte taxibedrijf lager liggen dan de inkomsten die hij genereerde uit dienstbetrekking. Nu zijn omstandigheden voor het overige niet zijn gewijzigd, ligt volgens de man de conclusie voor de hand dat hij ook thans geen draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen.
Ter zitting is namens de man aanvullend verklaard dat de man op dit moment geen inkomen heeft omdat er door de belastingdienst beslag is gelegd op zijn taxi.
9. De vrouw is van mening dat de man in staat moet worden geacht de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Zij voert daartoe aan dat de man zijn gestelde inkomsten niet met schriftelijke bescheiden heeft onderbouwd en voorts niet heeft betwist dat hij na de beëindiging van zijn dienstverband bij Unilever een flinke ontslagvergoeding heeft ontvangen, welke hij deels kan en moet aanwenden ter aanvulling van zijn inkomen en voldoening van zijn onderhoudsplicht.
10. Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen, doch hij heeft zijn stelling naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende onderbouwd. Door de man zijn geen verificatoire financiële bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat hij geen vermogen en geen, dan wel onvoldoende inkomen heeft. Vaststaat dat de man omstreeks 2008/2009 een aanzienlijke ontslagvergoeding heeft ontvangen. Hij heeft derhalve wel vermogen gehad. De man heeft niet aangetoond dat dit vermogen is opgesoupeerd. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde partneralimentatie bekrachtigen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
11. De vrouw stelt zich in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ontslagvergoeding van de man ad € 51.944,95 niet voor verdeling in aanmerking komt. Nu de man niet heeft aangetoond dat het betreffende bedrag vóór de peildatum volledig is opgesoupeerd, meent de vrouw dat dit tussen partijen dient te worden verdeeld.
12. Volgens de man is het aan hem uitgekeerde netto gedeelte van de ontslagvergoeding ad € 27.011,38 volledig opgesoupeerd tijdens het huwelijk. Indien de vrouw stelt dat er van dit bedrag nog iets over is, dan dient zij dit aan te tonen, aldus de man.
13. Het hof overweegt als volgt. De ontslagvergoeding van de man ad € 51.944,95 bruto is vóór de datum van de ontbinding van het huwelijk uitbetaald. Vaststaat derhalve dat deze in de huwelijksgemeenschap is gevallen. Gelet op de betwisting door de man rust op de vrouw de bewijslast van haar stelling dat het uitgekeerde netto gedeelte van de ontslagvergoeding ten bedrage van € 27.011,38 op de peildatum (1 juni 2010) nog in de gemeenschap aanwezig was. Nu de vrouw geen verificatoire bescheiden ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd en voorts geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, heeft zij niet aan de op haar rustende bewijslast ter zake voldaan. Het hof zal het incidentele verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
14. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2012.