GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2012
Zaaknummer : 200.097.829/01
Rekestnr. rechtbank : 1070726 EJ VERZ 11-81818
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. G. van der Meij te Katwijk,
1. [verweerder sub 1] (hierna: de vader) en
2. [verweerster sub 2] (hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verweerders.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [X],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Appellante is op 24 november 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 augustus 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van appellante:
- op 9 december 2011 een brief van 7 december 2011 met bijlagen;
- op 15 februari 2012 een brief met bijlage.
De zaak is op 29 februari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- appellante, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader,
- de curator.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking .
Bij die beschikking is appellante onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis en is met ingang van heden tot provisioneel bewindvoerder benoemd [X], [postadres]. Voorts is onder meer en voor zover in hoger beroep van belang bepaald:
- dat de provisioneel bewindvoerder dezelfde bevoegdheden heeft als die welke aan een curator toekomen, waarbij aan de provisioneel bewindvoerder een beloning toekomt in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen voor curatoren;
- dat betrokkene en verzoekers tot uiterlijk 8 september 2011 een voorstel kunnen doen voor een te benoemen curator, zulks vergezeld van een bereidverklaring van de te voorgestelde curator, welke in een later studium zo nodig zal worden gehoord;
- dat deze uitspraak binnen 10 dagen na de uitspraakdatum door de provisioneel bewindvoerder ten laste van het vermogen van curanda zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en in de volgende dagbladen: Het Algemeen Dagblad, editie Delft en de Volkskrant.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de door de rechtbank benoemde provisioneel bewindvoerder inmiddels bij latere beschikking van
3 november 2011 tot curator is benoemd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondercuratelestelling van appellante.
2. Appellante verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3. Verweerders bestrijden het beroep.
4. Appellante stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter haar ten onrechte onder curatele heeft gesteld wegens een geestelijke stoornis. Zij betwist dat zij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of wordt bemoeilijkt de eigen belangen behoorlijk waar te nemen. Zij voert daartoe aan dat van belang is dat niet iedere geestelijke stoornis een grond oplevert voor ondercuratelestelling. Vereist is dat een geestelijke stoornis van zodanige aard is dat daardoor een behoorlijke waarneming van de belangen van de geestelijk gestoorde door haar zelf onmogelijk is dan wel wordt bemoeilijkt. Of hiervan sprake is valt meestal pas na medische voorlichting van de rechter door laatstgenoemde te beoordelen, aldus appellante. Zij stelt dat van een geestelijke stoornis aan haar zijde geen sprake is en dat er in ieder geval van een medische voorlichting van de rechter geen dan wel onvoldoende sprake is geweest. De overgelegde verklaring van 23 mei 2011, afkomstig van [naam], die als arts-assistent verbonden is aan GGZ Zoetermeer, geldt volgens appellante niet als een schriftelijke verklaring van een gekwalificeerde deskundige. Daarnaast kan volgens appellante uit voornoemde verklaring niet, dan wel onvoldoende worden afgeleid dat bij haar sprake is van een geestelijke stoornis van zodanige aard dat daardoor een behoorlijke waarneming van de belangen van de geestelijk gestoorde door haarzelf onmogelijk is, dan wel wordt bemoeilijkt. De kantonrechter heeft derhalve zulks niet, dan wel onvoldoende kunnen beoordelen, aldus appellante. Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat ook van verkwisting en gewoonte van drankmisbruik waardoor zij haar belangen niet behoorlijk zou waarnemen, in het openbaar herhaaldelijk aanstoot geven en de eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengen, op basis waarvan verweerders de ondercuratelestelling van appellante mede hebben verzocht, geen sprake is. Ter zitting heeft appellante uiteengezet dat zij vooral bezwaar heeft tegen de handelingsonbekwaamheid die voortvloeit uit de ondercuratelestelling. In plaats van een ondercuratelestelling zou een bewind over haar vermogen kunnen worden ingesteld en een mentorschap te haren behoeve. Voorts heeft zij verklaard goed contact te hebben met de curator en dat zij tevreden is over de hulpverlening die zij wekelijks van de GGZ ontvangt.
5. Namens de verweerders is door de vader ter zitting gesteld dat zij reeds jaren problemen hebben met appellante, die gedurende haar minderjarigheid door jeugdhulpverleningsinstanties werd begeleid. Toen appellante meerderjarig werd is verweerders geadviseerd een maatregel in de zin van een ondercuratelestelling van appellante te verzoeken te harer bescherming. Op basis van dit advies hebben verweerders destijds de ondercuratelestelling van appellante verzocht. De vader heeft voorts ter zitting te kennen gegeven geen voorkeur te hebben voor het instellen van een bepaalde maatregel, mits de strekking ervan maar bescherming van appellante tegen derden die mogelijk misbruik van haar kunnen maken, is.
6. De curator heeft ter zitting verklaard dat het op dit moment goed gaat met appellante. Zij heeft regelmatig contact met de hulpverleners van appellante. Zolang het goed gaat met appellante bemoeit zij zich zo min mogelijk met haar, maar indien zij signaleert dat er verandering komt in de situatie zal zij de nodige stappen ondernemen, aldus de curator. Voorts heeft de curator ter zitting te kennen gegeven geen probleem te zien in de instelling van bewind en mentorschap ten aanzien van appellante in plaats van de ondercuratelestelling.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante zich in de afgelopen periode in positieve zin ontwikkeld heeft. Voorts is gebleken dat appellante erkent dat zij een psychiatrische stoornis heeft, dat zij daarvoor momenteel naar tevredenheid hulpverlening ontvangt en dat zij, indien zij in een crisis dreigt te geraken - hetgeen zij in staat is tijdig te signaleren - de GGZ hiervan direct op de hoogte zal brengen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondercuratelestelling thans ontbreken. Het hof acht het, gelet op de psychiatrische stoornis waar appellante aan lijdt en gelet op de gebleken decompensatie in het verleden, noodzakelijk dat er enige vorm van bescherming van appellante blijft bestaan en dat daarvoor het meest aangewezen is de instelling van een mentorschap en een bewind, waartoe het hof op grond van de artikelen 1:451 lid 3 en 1:432 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve bevoegd is bij afwijzing van een verzoek tot ondercuratelestelling.
8. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en ambtshalve overgaan tot instelling van een mentorschap en een bewind. Gelet op de ter zitting getoonde bereidheid van de curator om tot mentor en bewindvoerder te worden benoemd, zal het hof haar tot mentor respectievelijk bewindvoerder van appellante benoemen.
9. Het hof beslist derhalve als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt in een mentorschap ten behoeve van [appellante], geboren [in] 1988 te [geboorteplaats], en benoemt daarbij [X], [postadres], tot mentor;
stelt onder bewind de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellante], geboren [in] 1988 te [geboorteplaats] als rechthebbende en benoemt daarbij [X], [postadres], tot bewindvoerder;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Stille en Linsen-Penning-de Vries, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2012.