ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0764

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.162-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van beroep tegen niet langer geldige machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.W. Lagraauw, heeft hoger beroep ingesteld tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind, die eerder was verleend aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De man, die als belanghebbende is aangemerkt, heeft ook deelgenomen aan de procedure. De raad voor de kinderbescherming was op de hoogte van de zaak maar heeft ervoor gekozen niet ter zitting te verschijnen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2012 is gebleken dat de minderjarige sinds 12 januari 2012 bij zijn grootouders van moederszijde verblijft en dat Jeugdzorg geen gebruik meer maakt van de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van Jeugdzorg tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Jeugdzorg heeft echter bevestigd dat de machtiging niet meer wordt gebruikt en dat zij voornemens is een nieuw verzoekschrift in te dienen voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een observatiegroep.

Het hof overweegt dat, gezien het tijdsverloop en het feit dat de minderjarige niet meer bij de man verblijft, de machtiging tot uithuisplaatsing is vervallen. Aangezien er geen belang meer is voor de moeder bij de beoordeling van haar hoger beroep, heeft het hof besloten het hoger beroep te verwerpen. De uitspraak is gedaan door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Van Montfoort, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2012
Zaaknummer : 200.101.162/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-1018
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.W. Lagraauw te Leiden,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden,
kantoorhoudende te Leiden,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 november 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 29 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 23 februari 2012 een brief van 22 februari 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 1 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer P.G. Ziedses des Plantes en de heer R. Janssen (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg;
- de man.
Voorts is aan de zijde van de man verschenen de heer A. Cevikcan, beëdigd tolk in de Turkse taal.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank Jeugdzorg gemachtigd de hierna te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de man van 1 november 2011 tot 6 oktober 2012, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[minderjarige] geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van Jeugdzorg tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige wordt afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
3. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4. Uit het beroepschrift van de moeder blijkt dat de minderjarige momenteel bij zijn grootouders van moederszijde woont en dat door Jeugdzorg geen gebruik wordt gemaakt van de machtiging tot uithuisplaatsing. Jeugdzorg heeft het vorenstaande in haar verweerschrift bevestigd. Ter zitting heeft Jeugdzorg nogmaals bevestigd dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de door de rechtbank bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing bij de man. Een plaatsing van de minderjarige bij de man acht zij thans ook niet haalbaar meer. Jeugdzorg is voornemens om op korte termijn een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een observatiegroep.
5. Gelet op het bovenstaande overweegt het hof als volgt. De moeder komt in hoger beroep van een beschikking waarbij Jeugdzorg met ingang van 1 november 2011 tot 6 oktober 2012 is gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de man. Van deze machtiging wordt door Jeugdzorg geen gebruik meer gemaakt. De minderjarige verblijft immers na een verblijf van slechts enkele weken bij de man, sinds 12 januari 2012 bij zijn grootouders van moederszijde. Omdat Jeugdzorg de plaatsing van de minderjarige bij de man niet realiseerbaar meer acht gaat het hof er, mede gezien het tijdsverloop van uit dat de bestreden machtiging is vervallen (artikel 1: 262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet hierop en in aanmerking nemende dat niet is gesteld of gebleken dat de moeder nog een belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, zal het hof het hoger beroep van de moeder verwerpen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2012.