ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0787

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.362-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Pannekoek-Dubois
  • C. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man heeft op 5 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 5 september 2011. De vrouw heeft op 30 januari 2012 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 maart 2012, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2010 een bijdrage van € 450,- per maand moest betalen voor de kosten van de minderjarige, welke jaarlijks geïndexeerd zou worden. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 200,- per maand tot 1 januari 2011 en daarna op nihil te stellen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de eerdere beschikking in stand te laten.

Het hof heeft de financiële gegevens van beide partijen in overweging genomen, waaronder de inkomens en lasten. De man heeft een bruto inkomen van € 4.250,- per maand, terwijl de vrouw een inkomen van € 26.369,- bruto per jaar heeft. Het hof concludeert dat de behoefte van de minderjarige is vastgesteld op € 566,73 per maand, en dat de draagkracht van de man € 606,- per maand bedraagt. De vrouw heeft een draagkracht van € 602,- per maand. Het hof oordeelt dat de man een bijdrage van € 379,- per maand moet betalen voor de kosten van de minderjarige. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de nieuwe bijdrage wordt met ingang van 1 juni 2010 vastgesteld. De vrouw hoeft eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie niet terug te betalen. De proceskostenveroordeling van de vrouw wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat de man de procedure nodeloos heeft aangespannen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 16 mei 2012
Zaaknummer : 200.098.362/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-278
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C. Houwing te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2011.
De vrouw heeft op 30 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 9 december 2011 een brief van 8 december 2011 met bijlagen;
- op 19 maart 2012 een brief van 16 maart 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 maart 2012 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 30 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de (tussen)beschikking van 14 juli 2011 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 14 juli 2011 is de zaak ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen financiële gegevens over te leggen. Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor wat betreft de na 5 september 2011 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren een bedrag van € 450,- per maand en dat die bijdrage jaarlijks met ingang van 1 januari 2011 wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke indexering, en bepaald dat hetgeen door de man tot 5 september 2011 aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige is betaald hierop in mindering zal worden gebracht.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige: [naam], geboren op [geboortedatum] 2005 te [plaats], hierna: de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te vernietigen voor wat betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 juni 2010 tot 1 januari 2011 wordt gesteld op € 200,- per maand en met ingang van 1 januari 2011 wordt gesteld op nihil.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking in stand te laten en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Behoefte van de minderjarige
4. De man heeft ter zitting aangevoerd dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen in juni 2010 lager was dan dat waarvan de vrouw is uitgegaan. De man verdiende een netto inkomen van € 3.040,- en de vrouw van € 1.000,-, zodat het netto gezinsinkomen € 4.040,- per maand bedroeg, hetgeen leidt tot een eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige van € 617,- per maand. De man is echter van mening dat uitgegaan dient te worden van twee kinderen, nu de in 1994 geboren zoon van de vrouw onderdeel uitmaakte van het gezin. Het eigen aandeel is dan vast te stellen op € 450,- per maand per kind. Rekening houdend met de betaling van de vader van het andere kind van € 200,- per maand, komt de man op een door hem te betalen bijdrage van maximaal € 283,- per maand.
5. De vrouw is van mening dat het netto gezinsinkomen ongeveer € 4.650,- bedroeg en dat de behoefte van de minderjarige derhalve € 776,- per maand bedraagt. Het feit dat haar zoon uit een eerdere relatie deel uitmaakte van het gezin is volgens de vrouw niet van invloed op de behoefte van de minderjarige.
6. Het hof overweegt als volgt. De hoogte van de kosten van een minderjarige (behoefte) wordt in beginsel bepaald door de welvaart – de hoogte van het netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving van het gezin waarin het is opgegroeid – en het aantal kinderen dat in dit huishouden opgroeide. Nu onweersproken is dat partijen in 2010 uit elkaar zijn gegaan, acht het hof het redelijk om bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige uit te gaan van de inkomsten van partijen zoals deze blijken uit de overgelegde aangiften Inkomstenbelasting 2009. Uitgaande van de inkomsten aan de zijde van de man van € 66.235,- in dat jaar en een gemiddeld vermogen van € 176.744,-, alsmede met de inkomsten aan de zijde van de vrouw van € 23.974,- en een gemiddeld vermogen van € 41.226,-, acht het hof het door de vrouw opgevoerde netto gezinsinkomen van € 4.650,- per maand redelijk. De daarbij behorende kosten van de kinderen bedragen € 1.084,- per maand, zodat – nu twee kinderen deel uitmaakten van het gezin – de behoefte van de minderjarige in 2009 op € 542,- per maand kan worden vastgesteld, en geïndexeerd naar 2012 op € 566,73 per maand.
Aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. In het kader van de draagkrachtvergelijking beschouwt het hof beide partijen als alleenstaande, maar wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de vrouw door de aanwezigheid van de minderjarige in aanmerking komt voor extra heffingskortingen en de man voor de persoonsgebonden aftrek wegens kinderalimentatie.
Draagkracht van de man
8. Als eerste grond voor zijn beroep stelt de man dat de rechtbank ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, bij het bepalen van het inkomen en de draagkracht van de man geen rekening heeft gehouden met de stukken zoals de man deze per fax op 12 augustus 2011 aan de rechtbank heeft gezonden. De man heeft de stukken weliswaar te laat, maar ruim voor de eindbeschikking aan de rechtbank overgelegd. De man verdient per 16 mei 2011 een inkomen van € 2.793,04 netto per maand, op basis van een contract voor bepaalde tijd, terwijl het netto inkomen van de man ten tijde van de samenleving € 3.042,66 per maand bedroeg. Daarnaast heeft de man de volgende maandlasten: € 1.569,50 rente over de hypothecaire geldlening en € 119,54 premie zorgverzekering. De man acht het redelijk de bruto woonlast als netto te beschouwen, omdat hij moet reserveren voor de aflossing. Voorts voert de man de kosten van inboedelverzekering, energie, water en gemeentelijke belastingen op. Naast de kosten van de minderjarige die de man maandelijks gemiddeld kwijt is, van € 410,48, heeft de man geen draagkracht.
9. De vrouw is van mening dat de rechtbank partijen duidelijke instructies heeft gegeven over de in te dienen stukken binnen de daarvoor gestelde termijn. De man heeft zich daar niet aan gehouden. De rechtbank heeft naar de mening van de vrouw voldoende zorgvuldig gehandeld en niet de verplichting om de te laat ingediende stukken alsnog in ogenschouw te nemen.
10. Als tweede grond voor zijn beroep stelt de man dat de rechtbank ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, bij het bepalen van de draagkracht van de man, geen rekening heeft gehouden met de door de man betaalde bijdragen in natura. De man heeft in overleg met de vrouw een overeenkomst gesloten met kinderopvang Humanitas, op grond waarvan de minderjarige naar de BSO is gegaan. De kosten hiervan bedragen € 265,16 per maand. Daarnaast betaalt de man de zwemlessen van € 70,- per kwartaal en de kosten van de ouderraad van school, overblijfgeld, kleding en vakantie en heeft hij de zorg voor de minderjarige gedurende twee dagen in de week. Gemiddeld heeft de man tot en met oktober 2011 per maand een bedrag betaald van € 410,48. De man heeft voorts de door de rechtbank vastgestelde bijdrage met terugwerkende kracht betaald, waardoor hij ten behoeve van de minderjarige in 2011 aan kosten van verzorging en opvoeding een bedrag van € 960,48 per maand heeft betaald.
11. De vrouw stelt dat de man de nota’s van de BSO op naam van de vrouw heeft gesteld zonder haar medeweten en vervolgens – nadat de vrouw daartegen bezwaar had gemaakt – het contract heeft opgezegd. De vrouw moet de minderjarige nu op de maandag- en de vrijdagmiddag opvangen, terwijl zij dan ook werkt. De vrouw heeft de man laten weten dat als hij een bijdrage betaalt, zij alle kosten van de minderjarige zoals zwemlessen, school e.d. zal voldoen. De man dient de kosten van een vakantie uit zijn eigen vrije ruimte te voldoen. De man voert € 10,- per dag aan omgangskosten op terwijl deze € 5,- dienen te zijn.
12. Ten aanzien van de man gaat het hof uit van een inkomen van € 4.250,- bruto per maand, vermeerderd met vakantiegeld, zoals dit blijkt uit de door de man als productie 6 bij zijn beroepschrift overgelegde arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie, en van een vergoeding zorgverzekering van € 215,88 per maand. Voorts houdt het hof rekening met een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.842,- zoals dit tussen partijen vast staat.
13. Het hof houdt rekening met een eigen woningforfait van € 3.228,- en rente over de hypothecaire geldlening van € 1.569,50 per maand, te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 213,- die al in de bijstandsnorm verdisconteerd is. Gelet op de hoge prioriteit van kinderalimentatie volgt het hof de man niet in zijn stelling om deze woonlast als netto last te beschouwen teneinde te reserveren voor uiteindelijke aflossing van de hypothecaire geldlening.
14. Voorts houdt het hof rekening met de volgende lasten zoals deze uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijken en niet door de vrouw zijn weersproken:
- € 160,- per maand aan kosten van de BSO, te weten € 105,- netto per maand;
- € 120,- per maand premie zorgverzekering, verminderd met € 49,- die in de bijstandsnorm begrepen is;
- € 95,- per maand forfait overige eigenaarslasten;
- € 50,- per maand omgangskosten.
15. Het hof gaat uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de algemene heffingskorting en arbeidskorting en houdt rekening met de persoonsgebonden aftrek wegens kinderalimentatie.
16. Uitgaande van voormelde gegevens is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man € 606,- per maand bedraagt.
Draagkracht van de vrouw
17. Ten aanzien van de vrouw gaat het hof uit van de volgende financiële gegevens zoals deze uit de overgelegde stukken blijken en niet zijn weersproken door de man:
- een inkomen van € 26.369,- bruto per jaar;
- een huurlast van € 547,16 per maand verminderd met huurtoeslag van € 197,- per maand en met de gemiddelde basishuur van € 213,- die al in de bijstandsnorm verdisconteerd is;
- een premie zorgverzekering van € 133,95 per maand en verplicht eigen risico van € 14,- per maand, verminderd met zorgtoeslag van € 51,- per maand en € 49,- per maand die in de bijstandsnorm begrepen is.
18. Het hof gaat uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een kindgebonden budget van € 1.017,- per jaar en de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting;
- alleenstaande-ouderkorting;
- combinatiekorting.
19. Uitgaande van voormelde inkomsten en lasten is het hof van oordeel dat de draagkracht van de vrouw € 602,- per maand bedraagt, welke draagkracht over twee kinderen moet worden verdeeld.
Verdeling kosten minderjarige
20. Uit vergelijking van de draagkracht van de ouders is het hof van oordeel dat het aandeel van de man in de kosten van de minderjarige € 379,- per maand bedraagt. De bestreden beschikking dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.
21. Voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie als onverschuldigd betaald aan de man zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat, gezien het consumptief karakter van de kinderalimentatie, de vrouw mede gelet op haar financiële situatie niet tot terugbetaling gehouden is.
Ingangsdatum
22. De man is ten slotte van mening dat de rechtbank ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft overwogen dat uitgegaan moet worden van een ingangsdatum van 1 juni 2010 ter zake de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man heeft noodgedwongen elders gewoond na het verbreken van de relatie en had dus dubbele woonlasten. De man heeft de zorg gehad voor de minderjarige gedurende de tijd dat hij werkloos was. Er is pas eind november 2010 voor het eerst gesproken over de wens van de vrouw om een bijdrage te krijgen in de kosten van de minderjarige. De man acht een ingangsdatum van januari 2011 redelijk.
23. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Partijen zijn sinds begin 2010 uit elkaar en in de lente van 2010 in gesprek geweest over het regelen van zaken rondom de minderjarige. Ook het overleggen van financiële gegevens van de man is toen aan de orde geweest. De ingangsdatum is dan ook terecht op juni 2010 vastgesteld.
24. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de kinderalimentatie. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarige en heeft daartoe ook ruimschoots de draagkracht.
Proceskosten
25. Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de procedure afwijzen, nu niet gebleken is dat de man deze procedure nodeloos is aangegaan.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 juni 2010 op € 379,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen bijdrage niet behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Pannekoek-Dubois en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.