1.3 Nadat in november 1996 bij een controle was gebleken dat een groot deel van de bedoelde producten uit Bangladesh niet aan de bedoelde eisen voldeed, hebben de autoriteiten in Bangladesh 80% van de door hen uitgegeven certificaten van oorsprong ingetrokken. Hierdoor kwam de reeds verleende tariefpreferentie te vervallen. Daarna heeft de Belastingdienst de alsnog verschuldigde invoerrechten nagevorderd. Vanaf 1997 gold de vrijstelling niet meer voor door Susan Fashion uit Bangladesh ingevoerde T-shirts.
1.4 Met het oog op deze problematiek is Verordening (EG) nr. 2260/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1997 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip "producten van oorsprong" in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties om rekening te houden met de bijzondere situatie van Bangladesh wat de uitvoer van bepaalde textielproducten naar de Gemeenschap betreft (verder: de versoepelingsverordening) tot stand gekomen. De versoepelingsverordening leidde ertoe dat bij invoer in de EU in de periode van 15 oktober 1997 tot en met 31 december 1998 bepaalde gemaximeerde hoeveelheden producten die in Bangladesh waren vervaardigd van in dat land ingevoerde weefsels of garens van oorsprong uit landen die lid zijn van de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen (Asean), met uitzondering van Myanmar, of van de Zuid-Aziatische Associatie voor regionale samenwerking (SAARC) of van de Lomé-Overeenkomst, als van oorsprong uit Bangladesh beschouwd, mits op het certificaat van oorsprong werd verzocht om vrijstelling van betaling van invoerrechten en het vastgestelde contingent nog niet was uitgeput.
1.5 Naar aanleiding van een eerste navordering in maart 1998 van de Belastingdienst zoals bedoeld in rechtsoverweging 1.3 (een zogenaamde uitnodiging tot betaling ofwel UTB) over de periode vóór 15 oktober 1997 is Susan Fashion eind maart 1998 in contact gebracht met [geïntimeerde sub 2], in het bijzonder [geïntimeerde sub 1]. Op 2 april 1998 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Susan Fashion en [geïntimeerde sub 1]. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde sub 2] bij brief van 2 april 1998, ondertekend door [geïntimeerde sub 1], aan Susan Fashion een toelichting gegeven op de aanstaande procedures. Daarin is onder meer vermeld dat [geïntimeerde sub 1] het dossier Susan Fashion beheert en zal zorgen dat de bezwaren van Susan Fashion deel uitmaken van door het zogenaamde importplatform te voeren proefprocedures, dat Susan Fashion binnen tien dagen bezwaar zal aantekenen tegen alle binnenkomende UTB's en uitstel van betaling zal aanvragen, met afschrift aan (onder meer) [geïntimeerde sub 1], en dat [geïntimeerde sub 1] zal zorgen voor het centrale beheer richting importplatform. Als gevolg van de gevoerde proefprocedures heeft de Belastingdienst al hetgeen Susan Fashion ingevolge de navorderingsaanslagen met betrekking tot de periode vóór 15 oktober 1997 was verschuldigd, teruggegeven of kwijtgescholden.
1.6 Susan Fashion heeft de facturen van [geïntimeerde sub 2] voor verrichte werkzaamheden tot een bedrag van € 14.292,19 voldaan.
1.7 Op 10 december 2002 heeft Susan Fashion per fax bij [geïntimeerde sub 2] navraag gedaan naar de mogelijkheid betaalde invoerrechten over de periode 1998 en 1999 terug te vorderen. [geïntimeerde sub 1] heeft daarop bij e-mail van 17 december 2002 geantwoord dat slechts teruggaaf kan worden verleend over de periode van drie jaar, voorafgaand aan het verzoek, dus over 2000, 2001 en 2002, als rechtsgeldig afgegeven certificaten worden overgelegd.
1.8 Medio 2003 heeft […], destijds werkzaam bij [geïntimeerde sub 2], Susan Fashion gewezen op de versoepelingsverordening en medegedeeld dat het contingent over de periode 1997-1998 niet was uitgeput. Bij brief van 16 december 2003, heeft Susan Fashion, nadat haar was gemeld dat praktisch uitgesloten was dat op dat moment nog betaalde invoerrechten over de periode 1997-1998 ongedaan zouden kunnen worden gemaakt, [geïntimeerde sub 2] wegens toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de invoerrechten ad € 150.310, 11 die zij over genoemde periode heeft moeten betalen. De raadsman van Susan Fashion heeft [geïntimeerde sub 1] in persoon bij brief van 30 december 2004 op dezelfde grond aansprakelijk gesteld. [geïntimeerden] hebben de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2. Susan Fashion heeft bij de rechtbank gevorderd (na wijziging van eis) dat deze [geïntimeerden] zal veroordelen tot betaling van € 143.779,67 aan invoerrechten en tot terugbetaling van € 14.292,19 aan betaalde facturen (hierna: de terugbetalingsvordering), met rente en kosten. De rechtbank heeft bij tussenvonnis Susan Fashion in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren, onder meer betreffende de reikwijdte van de aan [geïntimeerde sub 2] gegeven opdracht en van haar stelling dat zij door [geïntimeerden] niet was gewezen op het bestaan en de werking van de versoepelingsverordening. Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vordering afgewezen op de grond dat, in het licht van de verklaringen van de gehoorde getuigen, Susan Fashion er niet in is geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerden] haar niet hebben gewezen op het bestaan en de werking van de versoepelingsverordening, terwijl evenmin is komen vast te staan dat verdere advisering onder de opdracht viel. De vordering tot terugbetaling heeft de rechtbank eveneens afgewezen.
3. In hoger beroep heeft Susan Fashion gesteld dat zij schade heeft geleden ad
€ 143.777,67, maar dat zij haar vordering tegen [geïntimeerden] "vanwege haar moverende redenen" beperkt tot € 99.750,-. Zij kwalificeert dit bedrag in haar memorie van grieven als haar schade. In haar zesentwintigste grief valt zij de afwijzing door de rechtbank van haar terugbetalingsvordering aan. [geïntimeerden] hebben daartegen bij memorie van antwoord ingebracht dat deze grief zonder onderwerp is, omdat Susan Fashion in hoger beroep nog slechts schadevergoeding vordert en niet daarnaast terugbetaling. Susan Fashion is daarop ten pleidooie niet meer ingegaan. Het hof houdt het er daarom voor, dat Susan Fashion in hoger beroep nog slechts schadevergoeding (met kosten) vordert. Het zal de zesentwintigste grief buiten behandeling laten wegens gebrek aan belang.
4. De derde, veertiende en zestiende grief klagen over de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Bij de zelfstandige vaststelling van de feiten door het hof in de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.7 heeft het daarmee rekening gehouden. De grieven leiden op zichzelf niet tot vernietiging van de vonnissen. De overige grieven zijn gericht tegen diverse overwegingen en oordelen van de rechtbank in de bestreden vonnissen. Zij richten zich met name tegen de bewijslastverdeling die de rechtbank heeft gehanteerd en tegen de bewijswaardering ter zake van de reikwijdte van de opdracht. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
5. Het hof neemt met de rechtbank (rechtsoverweging 5.11 van het vonnis van 3 december 2008) en partijen tot uitgangspunt dat op [geïntimeerde sub 1] als bekwaam en deskundig adviseur, gelet op de verstrekte opdracht en de kennis die hij had van de bedrijfsactiviteiten van Susan Fashion, onder de gegeven omstandigheden de verplichting rustte om Susan Fashion tijdig op het bestaan en de werking van de versoepelingsverordening te wijzen. Aangezien daarbij niet van belang is of de opdracht van Susan Fashion aan [geïntimeerde sub 2] al dan niet betrekking had op import in de periode na 15 oktober 1997, kan het hof de vraag naar de reikwijdte van de aan [geïntimeerde sub 2] gegeven opdracht in het midden laten, mede omdat Susan Fashion thans geen terugbetaling meer vordert.