GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 4 juli 2012
Zaaknummer : 200.100.306/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 09-445 en FA RK 09-5823
[de vader ],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans te Delft,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. van Santbrink te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 12 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 21 maart 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 26 april 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 27 februari 2012 een brief van 26 januari 2011 met bijlagen;
- op 6 april 2012 een brief van 5 april 2012 met bijlage;
- op 19 april 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 3 mei 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De respectieve advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2008 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) bepaald op:
- € 370,- per maand met ingang van 23 april 2010;
- € 241,- per maand met ingang van 19 oktober 2010;
- € 425,- per maand met ingang van 1 april 2011;
- € 438,- per maand met ingang van 1 oktober 2011;
vanaf 14 oktober 2011 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 23 april 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voorts is in hoger beroep komen vast te staan dat bij beschikking van 26 april 2012 van de rechtbank Rotterdam – uitvoerbaar bij voorraad – is bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van
7 mei 2012 en met handhaving van de vakantie- en feestdagenregeling voorlopig als volgt zal zijn:
- de ene week brengt de moeder de minderjarige op woensdag tussen 17.00 uur en 17.30 uur bij de vader en brengt de vader de minderjarige op zondagmiddag rond 17.00 uur weer naar de moeder;
- de andere week brengt de moeder de minderjarige op woensdag tussen 17.00 uur en 17.30 uur bij de vader en brengt de vader de minderjarige op zaterdagochtend tussen 9.00 uur en 10.00 uur weer bij de moeder terug.
De behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling is pro forma aangehouden tot 1 augustus 2012, met het verzoek schriftelijk aan de rechtbank te berichten omtrent de resultaten van de mediation en het verloop van de voorlopige zorgregeling.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook: kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige af te wijzen, dan wel de kinderalimentatie te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen alsmede, indien het hof wel tot vernietiging van de bestreden beschikking zou overgaan, in incidenteel appel te bepalen dat de bijdrage met ingang van 1 april 2011 opnieuw wordt vastgesteld met inachtneming van de wettelijke maatstaven en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het voorwaardelijk incidenteel appel van de moeder af te wijzen.
5. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot handhaving van de regeling zoals partijen zijn overeengekomen tijdens de echtscheidingsprocedure niet gehonoreerd heeft. Deze regeling houdt in dat (in verband met de gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) ieder der partijen zorg draagt voor de dagelijkse kosten van het verblijf van de minderjarige bij hem of haar, de kosten voor kinderopvang bij helfte tussen partijen worden gedeeld, grote uitgaven in overleg tussen partijen worden gedaan en de kinderbijslag bij helfte wordt gedeeld. De vader acht deze regeling redelijk, te meer nu partijen een vergelijkbaar besteedbaar netto inkomen hebben. Hij stelt deze regeling ook altijd te zijn nagekomen. Indien de vader naar het oordeel van het hof toch een bijdrage verschuldigd is in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, is de vader van mening dat deze bijdrage op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan. Ook de ingangsdatum van de te betalen kinderalimentatie dient in dat geval op een later tijdstip te worden vastgesteld. Volgens de vader is door de rechtbank in totaal geen rekening gehouden met de uitgaven welke hij sedert 23 april 2010 voor de minderjarige heeft gedaan, te weten de helft van de kosten van de kinderopvang en de kosten van onder meer kleding, schoenen en cursussen.
6. De moeder stelt dat, gezien de slechte communicatie tussen partijen, weinig terecht zal komen van overleg over bijvoorbeeld grote uitgaven. Zij wenst dan ook een vast bedrag aan kinderalimentatie te ontvangen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 23 april 2010. Indien de vader op andere wijze dan door betaling van een vastgestelde bijdrage aan de moeder heeft voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, kan door de vader hiervan een overzicht met betalingsbewijzen worden overgelegd. Aan de hand daarvan kan dan worden vastgesteld of het redelijk is deze kosten te verrekenen met de door de vader verschuldigde kinderalimentatie. De vader heeft dit echter tot op heden nagelaten, aldus de moeder.
7. De gronden van de vader en de moeder lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Periode van 23 april 2010 tot 1 april 2011
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen in het kader van voorlopige voorzieningen afspraken met elkaar hebben gemaakt over de financiën. Deze afspraken zijn vastgelegd in een afsprakenlijst die door beide partijen op 30 november 2008 is ondertekend. Het hof leidt uit de overgelegde stukken af dat deze afspraken zien op de periode na het moment van ontbinding van het huwelijk tot het moment van verkoop van de echtelijke woning. Nu het hof niet is gebleken van nadere afspraken over de financiën en vaststaat dat de echtelijke woning op 1 april 2011 is verkocht, ziet het hof aanleiding om voor de periode van 23 april 2010 tot 1 april 2011 voor de bepaling van de kinderalimentatie aan te sluiten bij de afsprakenlijst van partijen d.d. 30 november 2008, in het bijzonder onder het kopje ‘[naam minderjarige]’ en ‘Financiën’. Het hof merkt daarbij op dat de omstandigheid dat partijen van mening verschillen over wat feitelijk over en weer is betaald aan de gemaakte afspraken op zichzelf niets afdoet.
Periode vanaf 1 april 2011
9. Het hof overweegt ten aanzien van de periode vanaf 1 april 2011 als volgt. Gebleken is dat de minderjarige nog altijd ongeveer evenveel tijd bij de vader als bij de moeder verblijft en dat partijen in dat kader over en weer verschillende kosten (blijven) maken (kleding, eten, enz.). De moeder – waar de minderjarige in het kader van de zorgregeling iets vaker bij verblijft – draagt voorts zorg voor onder meer de niet-vergoede kosten kinderopvang. Gelet hierop alsmede op het feit dat partijen niet in staat zijn tot een goed onderling overleg, ziet het hof aanleiding om naast de kosten die de vader voldoet ten behoeve van de minderjarige een vast bedrag aan kinderalimentatie te bepalen. Het hof acht een bedrag van € 200,- per maand – mede gelet op de door de vader in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening, de op zichzelf niet weersproken kosten van kinderopvang van de moeder en gezien de hiervoor genoemde omstandigheden en voorts dat de vader is hertrouwd en de zorg heeft voor twee stiefkinderen – redelijk en billijk.
10. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen. Hetgeen partijen over en weer overigens hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Nu niet gesteld of gebleken is dat de moeder niet in staat zou zijn tot terugbetaling - zij heeft geen financiële gegevens overgelegd - acht het hof de moeder tot terugbetaling van hetgeen zij over de periode na 1 april 2011 teveel heeft ontvangen, in staat. In dit verband is van belang dat zij ervoor heeft gekozen om hangende het hoger beroep de executie van de bestreden beschikking voort te zetten en dat terwijl de rechtbank over de periode ná 1 april 2011 een hoger bedrag heeft bepaald dan de moeder had gevraagd.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor de periode van 23 april 2010 tot 1 april 2011 overeenkomstig de afspraken zoals door partijen vastgelegd in hun afsprakenlijst van 30 november 2008 en voor de periode vanaf 1 april 2011 op € 200,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Husson en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2012.