GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 4 juli 2012
Zaaknummer. : 200.106.377/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-10033
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Carli-Lodder te ‘s-Gravenhage,
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 12 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Op 20 juni 2012 is de mondelinge behandelding van de zaak aangevangen.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw J.J. de Kok namens de raad;
- de heer O. Nijhof (gezinsvoogd) en mevrouw D.N. van Bergen van der Grijp namens Jeugdzorg.
Van de mondelinge behandeling op 20 juni 2012 is een proces-verbaal opgemaakt.
De behandeling van de zaak is aangehouden tot de zitting van 27 juni 2012.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 27 juni 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw J.J. de Kok namens de raad;
- de heer O. Nijhof (gezinsvoogd) en mevrouw D.N. van Bergen van der Grijp namens Jeugdzorg.
Voorts is aan de zijde van de moeder verschenen de heer F.J. Klunder, beëdigd tolk in de Engelse taal.
Door de advocaat van de moeder en namens Jeugdzorg zijn pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer in aanwezigheid van voornoemde tolk gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontzet van het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarigen en is Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarigen benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontzetting van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], [geboorteland] (hierna ook: [minderjarige 1]), en
[minderjarige 2], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], [geboorteland] (hierna ook: [minderjarige 2]), hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair, indien het hof onverhoopt tot vernietiging overgaat, verzoekt de raad het hof (analoge) toepassing te geven aan artikel 1:272a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ontzetting van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen
4. De moeder is van mening dat de raad oneigenlijke argumenten heeft gebruikt om tot de zwaarst mogelijke maatregel van kinderbescherming, namelijk de ontzetting, te komen. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de bevindingen van de raad, terwijl het raadsrapport volgens de moeder niet deugdelijk is. De raad heeft geen of te weinig oog gehad voor de situatie waarin de moeder in [X] verkeerde, hetgeen daar in het verleden heeft plaatsgevonden en haar huidige situatie. De moeder is als gevolg daarvan in haar rechten geschaad, waarbij inbreuk is gemaakt op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM). In de visie van de moeder had de raad moeten bezien of een andere, minder vergaande maatregel van kinderbescherming, in deze situatie niet zou hebben volstaan. Daarnaast stelt de moeder dat zij de gevolgen van haar plotselinge keuze om vanuit [X] voor langere tijd met de minderjarigen in Nederland te gaan wonen weliswaar niet heeft kunnen overzien, echter zij is van mening dat dit geen zo vergaande maatregel als een ontzetting uit het ouderlijk gezag rechtvaardigt. De minderjarigen maken het thans goed; zij bezoeken het [middelbare school] in [Y] en zij verblijven op een internaat in de omgeving. De moeder moet hard werken om deze school en het internaat voor de minderjarigen te kunnen bekostigen, maar zij doet dat met liefde. Zij heeft altijd goed voor de minderjarigen gezorgd. De moeder is van mening dat de huidige situatie de minderjarigen rust en regelmaat biedt en dat deze situatie derhalve moet worden voortgezet. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij in Nederland hun opleiding afronden om daarna eventueel terug te keren naar [X]. De minderjarigen kunnen de consequenties van hun kennelijke wens om nu naar [X] terug te keren niet overzien. Naar de moeder heeft begrepen zullen de minderjarigen bij een mogelijke terugkeer naar [X] niet in de voor hen bekende en vertrouwde omgeving van [A] worden geplaatst, maar in [B]. Dit is onwenselijk nu dit niet alleen een voor de minderjarigen onbekende omgeving is, maar hier ook - behalve de zuster van de moeder, met wie zij reeds lang gebrouilleerd is - geen naaste familie en/of vrienden wonen. Tot slot betoogt de moeder dat het haar sinds de uithuisplaatsing (geheel onnodig) onmogelijk wordt gemaakt om een ongedwongen persoonlijk contact te hebben met de minderjarigen.
5. Ter terechtzitting is namens de raad in zijn eerder ingenomen standpunt, inhoudende dat aan de zijde van de moeder sprake is van misbruik van het gezag en/of grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, volhard. Vanuit de raad bezien bestaan ernstige zorgen omtrent de ontwikkeling van de minderjarigen. De kern van de problematiek is dat de moeder deze zorgen niet erkent; zij is niet in staat om te zien wat deze minderjarigen nodig hebben. Ook is zij niet in staat kritisch te kijken naar haar invulling van het moederschap, hetgeen ter terechtzitting ook (nogmaals) is gebleken. De moeder plaatst haar eigen belang voorop en zij houdt bij het nemen van belangrijke beslissingen, zoals een verhuizing vanuit [X] naar Nederland en de plaatsing van de minderjarigen op een school en internaat, op geen enkele wijze rekening met de belangen van de minderjarigen. Zij bereidt hen nergens op voor en kent hen niet in haar voornemen tot voor de minderjarigen ingrijpende beslissingen. Met de moeder is verder geen communicatie mogelijk gebleken, zij wil niet meewerken met en zij is slecht bereikbaar voor hulpverleners, om welke reden alle hulpverlening in het verleden op niets is uitgelopen.
6. Ook vanuit Jeugdzorg bestaan grote zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de wijze waarop de moeder invulling heeft gegeven aan haar ouderlijk gezag. De moeder verwaarloost grovelijk haar verplichting om te zorgen voor het geestelijk welzijn van de minderjarigen en zij maakt misbruik van het ouderlijk gezag. Ook laat de moeder na de ontwikkeling van de minderjarigen te bevorderen, hetgeen onder meer een toenemende mate van eigen inspraak en een beoordelings- en beslissingsruimte van de minderjarigen impliceert. De moeder neemt voortdurend - zonder medeweten van de minderjarigen - belangrijke beslissingen die hen direct aangaan, waarbij zij geheel voorbij gaat aan het effect hiervan op de minderjarigen die hierdoor telkenmale voor voldongen feiten worden geplaatst. De moeder negeert daarbij willens en wetens de gevoelens van de minderjarigen, terwijl bij haar bekend is welke gevoelens van onmacht, onveiligheid en onrust dit bij de minderjarigen heeft opgeroepen. Zij houdt daarbij vol in het belang van de minderjarigen te handelen, ook al hebben haar keuzes slechts de schijn keuzes te zijn die zij voor de minderjarigen maakt, terwijl zij alleen het eigen belang van de moeder dienen. De moeder wilde en wil niet meewerken met hulpverlening. De moeder accepteert de begeleiding van de gezinsvoogd niet, zij frustreert ieder overleg en zij informeert de gezinsvoogd niet. Naar het oordeel van de raad was en is een verderstrekkende maatregel als ontzetting noodzakelijk in het belang van de minderjarigen, onder andere met het oog op een goed voor te bereiden terugkeer van hen naar [X]: een consistente wens van de minderjarigen waarvan de moeder niet wil horen. Ter terechtzitting wordt vanuit Jeugdzorg tot slot nog gewezen op een bericht vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek, inmiddels ingeschakeld door de vreemdelingenpolitie nu de minderjarigen illegaal in Nederland verblijven, inhoudende dat de minderjarigen zo spoedig mogelijk terug moeten keren naar [X], waarvoor alle voorbereidingen al zijn getroffen. Zij worden bij terugkeer in [X] goed opgevangen.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:269 van het BW kan de rechtbank, indien zij dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten op (een of meer van) de in dit artikel genoemde gronden.
8. Uit de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting alsmede uit de minderjarigenverhoren in raadkamer is gebleken dat aan de voorwaarden, welke in artikel 1:269 van het BW, met name lid 1 sub a. aan een ontzetting van de moeder van het ouderlijk gezag over haar kinderen zijn gesteld, is voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
9. De moeder is in december 2010 met de minderjarigen uit [X] vertrokken naar Nederland. Zij stelt in hoger beroep dat zij, eenmaal in Nederland zijnde, heeft besloten niet naar [X] terug te keren. Wat daarvan zij: de [Jeugdhulpverleningsinstantie], die in [X] betrokken was bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, is door de moeder niet betrokken bij haar besluit om niet naar [X] terug te keren. De minderjarigen, die in de veronderstelling verkeerden dat zij na een vakantie in Nederland met de moeder terug zouden keren naar [X], kregen in Nederland van haar te horen dat zij in Nederland zouden blijven wonen, hetgeen een crisis in hun leven veroorzaakte, met name bij [minderjarige 2]. Tengevolge van de incidenten die zich tussen de moeder en [minderjarige 2] voordeden is een voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) met machtiging tot spoeduithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] uitgesproken op 2 maart 2011. Op 3 maart 2011 is [minderjarige 2] in een voorziening voor crisisopvang geplaatst. In juli 2011 is [minderjarige 2] weer bij de moeder en [minderjarige 1] gaan wonen, onder handhaving van de ondertoezichtstelling (OTS). Met moeder valt niet samen te werken, terwijl de gezinsvoogd duidelijke signalen van beide minderjarigen krijgt dat zij terug naar [X] willen en dat het niet goed gaat met hen in Nederland. De gezinsvoogd mag vervolgens van de moeder niet alleen met [minderjarige 2] spreken. Eind augustus plaatst de moeder beide minderjarigen op een internaat, zonder dat zij ten aanzien van [minderjarige 2] de gezinsvoogd bij haar beslissing heeft betrokken. De moeder vertrekt vervolgens steeds voor langere tijd naar het buitenland. Een verblijfsvergunning voor haar en de minderjarigen is niet afgegeven. Onduidelijk is of de kosten die het internaat in rekening brengt, kunnen worden betaald. Wanneer de gezinsvoogd met het internaat in contact komt, wordt duidelijk dat niet alleen ten aanzien van [minderjarige 2], maar ook ten aanzien van [minderjarige 1] ernstige zorgen blijken te bestaan. Structuur en veiligheid lijken hen niet te zijn geboden. [minderjarige 1] mist een stabiele basis om lessen te kunnen volgen. Er is sprake van ontregeld gedrag, roken op het schoolplein, drugs- en alcoholgebruik. Met de moeder kan geen contact worden gelegd om over de zorgen van gedachten te wisselen. De raad heeft de bevindingen ten aanzien van [minderjarige 1] gerapporteerd, de kinderrechter heeft [minderjarige 1] op 11 oktober 2011 voorlopig onder toezicht gesteld tot 11 januari 2012. Op 27 december 2011 heeft de raad het verzoek gedaan de moeder te ontzetten uit het gezag over de beide minderjarigen, welk verzoek op 8 februari 2012 werd toegewezen. Zowel bij de rechtbank als bij het hof hebben de beide minderjarigen ieder voor zich verklaard dat zij terug willen naar [X]. De moeder houdt vol dat de minderjarigen hierin gemanipuleerd worden door Jeugdzorg. Zij wil of kan niet inzien dat zij de belangen van de minderjarigen miskent door hun eigen verlangens, die zij gedurende hun hele verblijf in Nederland koesteren, volstrekt te negeren. Daarbij heeft zij ook geen enkel oog voor de ernstige zorgen die door de waarnemingen van het internaat aan het licht zijn gekomen. Die zorgen vragen om hulpverlening en opvoedingsondersteuning waarover met de moeder, zoals ook ter zitting in hoger beroep bleek, geen zinnig woord te wisselen valt: zij stelt dat het met haar en de minderjarigen goed gaat en dat Jeugdzorg haar en de minderjarigen met rust moet laten.
10. Met de raad en Jeugdzorg is het hof van oordeel dat de moeder haar verantwoordelijkheid als gezagdragende ouder op grove wijze heeft verwaarloosd door zich in geen enkel opzicht de geuite zorgen en door de minderjarigen gekoesterde wensen aan te trekken. Hierdoor is het niet mogelijk geworden in Nederland zelfs maar een begin van verantwoord opvoedingsbeleid ten aanzien van de minderjarigen in samenspraak met de moeder van de grond te krijgen. De situatie wordt blijkens het dossier bij voortduring alleen maar ernstiger, terwijl de minderjarigen belang hebben bij een perspectief dat uitzicht biedt op professionele opvoedingsondersteuning in een voor hen acceptabele en passende omgeving. Het belang van de moeder dient hieraan naar het oordeel van het hof ondergeschikt te zijn. Tijd voor verdere pogingen om de moeder op andere gedachten en ander handelen te brengen is er niet meer, gelet op de leeftijd van de minderjarigen en de tijd die nog resteert waarbinnen de [Jeugdhulpverleningsinstantie] voor hen nog iets kan opzetten in [X] (tot het 16e levensjaar van de minderjarigen).
11. Dit alles, zowel samenhangend, maar ook op onderdelen bezien, leidt er toe dat het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.
12. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de moeder heeft verzocht - de raad in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal de kosten tussen partijen compenseren.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Kamminga, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2012.