Rolnummer: 22-005876-11
Parketnummer: 11-860488-11
Datum uitspraak: 21 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 25 november 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 augustus 2011 te Nieuw-Lekkerland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit/vanaf een bestelauto (merk Mercedes-Benz, geparkeerd staan op/aan de Lekdijk) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of twee kruiwagen(s) en/of een trilplaat en/of een stenenknipper, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Van Den Dool Bestratingen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Onrechtmatig verkregen bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de politierechter terecht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en dit tot uitsluiting moet leiden en/of een ernstige inbreuk op de beginselen van de behoorlijke procesorde, aangezien sprake is geweest van het onrechtmatig openen en doorzoeken van de bestelbus van de verdachte door de politie, één en ander als verwoord in zijn pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waarin de aanleiding van de aanhouding van de verdachte wordt beschreven, op onjuiste wijze is gerelateerd over de opeenvolgende gebeurtenissen in de nacht van 15 augustus 2011.
Uit dat proces-verbaal van bevindingen volgt dat de politie het voertuig waarin de verdachte zich bevond heeft doen stilhouden op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Door de verdediging is niet betwist en voorts is het hof evenmin gebleken dat de politie daartoe in dit geval niet bevoegd zou zijn geweest.
Toen één van de verbalisanten de bestuurder op grond van diezelfde bevoegdheid vroeg naar zijn rij- en kentekenbewijs, zag deze dat de inzittenden van het voertuig voldeden aan het signalement zoals dat was opgegeven terzake van een gepleegde diefstal en dat er tevens tussen de inzittenden in kledingstukken lagen die leken te corresponderen met het opgegeven signalement. Ook het voertuig waarin de latere verdachten reden kwam overeen met de melding waarin werd gesproken over een witte bus.
Naar het oordeel van het hof was op dat moment - gelet op de vermelde feiten en omstandigheden - sprake van een verdenking die de bevoegdheid deed ontstaan om het voertuig op grond van artikel 96b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te doorzoeken en zich de toegang tot het voertuig te verschaffen.
Vervolgens heeft de verbalisant door middel van het schijnen met een zaklamp in het voertuig een op een kruiwagen gelijkend voorwerp in de achtercabine gezien. Toen de verbalisant de achtercabine had geopend, zag de verbalisant duidelijk zichtbaar een stenenknipper, een trilmachine en een groenkleurige kruiwagen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof het bewijsmateriaal rechtmatig verkregen, zodat er geen reden is dit materiaal uit te sluiten van het bewijs. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 augustus 2011 te Nieuw-Lekkerland tezamen en in vereniging met een ander, vanaf een bestelauto merk Mercedes-Benz, geparkeerd op de Lekdijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kruiwagens en een trilplaat en een stenenknipper toebehorende aan Van Den Dool Bestratingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging. De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door hun eigen financieel gewin en aldus handelende blijk gegeven van een miskenning van het eigendomsrecht van anderen. Dergelijke feiten zijn niet alleen ergerlijk, maar veroorzaken doorgaans ook financiële schade en overlast bij de benadeelden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur alsook een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2012.
Mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.