GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 4 juli 2012
Zaaknummer : 200.103.356/01
Rekestnrs. rechtbank : F1 RK 11-177 en F1 RK-2324
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.M. Berkhout te Vlaardingen,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J.M.H. de Werd te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 december 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 23 april 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 21 mei 2012 een brief van 16 mei 2012 met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 3 mei 2012 een brief van 2 mei 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 30 mei 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling of schriftelijk zijn mening kenbaar te maken. De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 2] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren [in 1996] te [geboorteplaats], hierna te noemen [de minderjarige 1], en [de minderjarige 2], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige 2], bij de vader zal zijn en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [de minderjarige 3], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige 3], en [de minderjarige 4], geboren [in 2006] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige 4], bij de moeder zal zijn. Voorts is bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de vader zal [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] elke week van zondagochtend tot woensdagochtend tot school bij zich hebben en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] elke week van zaterdagavond voor het eten tot woensdagochtend tot school. Het verblijf van [de minderjarige 1], [de minderjarige 2], [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4], hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, gedurende de schoolvakanties en de feestdagen zal zijn overeenkomstig het schema dat is opgenomen onder punt 16 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullend verzoek van de moeder van 27 juni 2011, van welk schema een gewaarmerkte kopie aan de beschikking is gehecht. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder zal zijn en dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de vader zal [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] elke week bij zich hebben van zondagochtend tot dinsdagavond 19.00 uur en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] om de week gelijk met [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] en de andere week vanaf zaterdagavond na het eten tot dinsdagavond 19.00 uur. Voor wat betreft de regeling gedurende de schoolvakanties en feestdagen verzoekt de moeder de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
4. De moeder stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is. Naar haar mening is de rechtbank volledig voorbijgegaan aan de negatieve impact die de uitbreiding van de zorgregeling op (het gedrag van) de minderjarigen heeft. De moeder betoogt dat een regeling waarbij [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] meer dan twee nachten achter elkaar bij de vader verblijven te veel voor hen is. [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] zijn nog jong en hebben sterke behoefte aan rust en stabiliteit, aldus de moeder. Volgens de moeder vonden [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de regeling zoals die gold vóór de bestreden beschikking prima. [de minderjarige 1] heeft dit ook tegenover de rechter aangegeven. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat zij bij de huidige zorgregeling nooit meer een dag zonder verplichtingen met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] kan doorbrengen. Dat [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] op zaterdagavond wel bij haar zijn en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet, vindt zij niet wenselijk omdat verjaardagen en feesten veelal op zaterdagavonden worden gevierd en omdat de minderjarigen op deze manier worden gesplitst. De moeder wijst erop dat de overnachting van dinsdag op woensdag impliceert dat zij op dinsdagavond niet meer rustig met alle minderjarigen tegelijk de dagen bij de vader kan bespreken, hetgeen zij wel in het belang van de minderjarigen acht. De overdracht op woensdag bij school is volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4]. De moeder betwist dat er ten tijde van het huwelijk sprake was van een gelijke verdeling van de zorgtaken tussen haar en de vader. Zij stelt de gang van zaken rondom de scholen, opvang, sporten en hobby’s van de minderjarigen altijd geregeld te hebben en nog steeds te regelen.
5. De vader stelt dat de minderjarigen er belang bij hebben dat zij evenveel tijd bij de moeder als bij de vader verblijven. In dit kader wijst hij erop dat partijen tijdens het huwelijk gezamenlijk en min of meer in gelijke mate de minderjarigen hebben verzorgd en opgevoed. Het ontgaat de vader waarom de door de rechtbank bepaalde regeling niet in het belang van de minderjarigen is. Volgens hem hebben de minderjarigen het prima naar hun zin bij hem en is er geen sprake van dat de minderjarigen uit elkaar worden gehaald. De vader is van mening dat de moeder de impact van de extra overnachting van dinsdag op woensdag overtrekt. Hij stelt dat [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] in februari 2012, toen de moeder de minderjarigen plotseling weer op dinsdagavond bij de vader kwam ophalen, al aan de extra overnachting gewend waren. De vader betreurt het dat de moeder eenzijdig en op een voor de minderjarigen schadelijke manier de regeling heeft gewijzigd. Om verdere problemen en negatieve gevolgen voor de minderjarigen te voorkomen, heeft de vader noodgedwongen (voorlopig) met deze wijziging ingestemd.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vader en de moeder er op dit moment nog niet in slagen om op een goede manier invulling te geven aan hun gezamenlijk ouderschap. Zij hebben al lange tijd niet meer - gericht op constructief overleg - met elkaar om de tafel gezeten en confrontaties tussen hen lopen regelmatig uit op ruzie. De minderjarigen zijn de dupe van de huidige gespannen situatie tussen hun ouders. Ter zitting heeft het hof de ouders geadviseerd om, alvorens zij inhoudelijk met elkaar in gesprek gaan over (de belangen van) de minderjarigen, zich af te vragen of het met henzelf steeds opnieuw als de ouders elkaar ontmoeten, goed genoeg gaat om met elkaar te kunnen praten. Het is van belang dat partijen hun inhoudelijke discussie over (de belangen van) de minderjarigen staken zodra zij merken dat het op dat moment voor één van hen niet goed lukt om op een positieve wijze bij de inhoud van het gesprek te blijven. Op dat moment dienen zij er allereerst voor te zorgen dat het met hen beiden weer goed genoeg gaat om verder over de inhoud te kunnen praten. De communicatie tussen partijen zal op deze manier verbeteren omdat zij, zodoende, niet direct in een belangenstrijd zullen verzanden.
7. Aangezien partijen op dit moment nog niet in staat zijn om samen afspraken te maken over de precieze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zal het hof hierover thans een beslissing nemen. Het hof zal, conform het verzoek van de moeder, bepalen dat [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] niet tot woensdagochtend tot school bij de vader zijn, maar tot dinsdagavond 19.00 uur. Hoewel het hof op zich geen bezwaren ziet tegen een extra overnachting van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] bij de vader, heeft het hof de indruk dat het op dit moment zowel voor partijen als voor [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] meer rust zal geven als de regeling in voormelde zin wordt gewijzigd. Voor wat betreft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ziet het hof geen aanleiding om wijziging te brengen in de door de rechtbank vastgestelde regeling, mede omdat het hof van partijen heeft begrepen dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ook een stukje eigen invulling geven aan de regeling, hetgeen door de beide ouders wordt aanvaard.
Hoofdverblijfplaats [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
8. De moeder stelt dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ten onrechte bij de vader heeft bepaald. Daartoe voert zij aan dat de vader ter onderbouwing van zijn verzoek slechts financiële argumenten heeft aangedragen. Naar de mening van de moeder moeten de minderjarigen worden ingeschreven op het adres waar zij feitelijk wonen en niet op het adres dat de meeste fiscale voordelen biedt. Het druist tegen het gevoel van de moeder in dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, terwijl zij alles voor hen regelt en zij ook vaker bij haar verblijven. De moeder vindt het daarnaast geen prettig idee dat de minderjarigen onderling verdeeld zijn tussen de ouders.
9. De vader is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het passend is dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De zorg voor de minderjarigen is evenwichtig tussen de vader en de moeder verdeeld. Een verdeling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen tussen partijen past daarbij, zo stelt de vader. Indien [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, geeft dat de vader een belangrijke gevoelsmatige stimulans, terwijl bijkomend voordeel is dat partijen ieder gebruik kunnen maken van de extra fiscale heffingskorting(en).
10. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader te bepalen, recht doet aan de feitelijke situatie waarin partijen nagenoeg een gelijk deel van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen voor hun rekening nemen. Gelet daarop zal het verzoek van de moeder om alsnog te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij haar zal zijn, worden afgewezen. Van een feitelijke onderlinge ‘verdeling’ van de minderjarigen tussen de ouders is naar het oordeel van het hof geen sprake nu de beide ouders met alle minderjarigen veelvuldig contact hebben en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] grotendeels gelijktijdig met [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] bij de vader dan wel de moeder verblijven.
11. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de vader [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] elke week van zondagochtend tot woensdagochtend tot school bij zich zal hebben en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] elke week van zondagochtend tot dinsdagavond 19.00 uur bij zich zal hebben;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Kempen en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2012.