ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2102

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004786-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een honkbalknuppel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met zijn zoon betrokken was bij een gewelddadige aanval op een slachtoffer in Delft op 23 september 2009. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen met een honkbalknuppel geslagen, wat leidde tot zware mishandeling en een poging tot doodslag. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal van de mobiele telefoon van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Het hof nam in zijn overwegingen mee dat de verdachte in een vlaag van razernij handelde, maar dat dit niet uitsloot dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 5.219,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die blijvend letsel had opgelopen en psychische gevolgen ondervond van de aanval. De verdachte had zich bovendien zeer gewelddadig gedragen in het bijzijn van zijn zoon, wat als pedagogisch onverantwoord werd beschouwd. Het hof weigerde de vrijspraak van de verdachte voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, en bevestigde de eerdere veroordeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004786-10
Parketnummer: 09-900838-09
Datum uitspraak: 29 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt begeleiding door en (ambulante) behandeling bij De Waag. Tevens is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de
schadevergoedingsmaatregel beslist als in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond ligt,
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel in de richting van zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel tegen zijn (boven)lichaam en/of arm(en) en/of pols(en) en/of hand(en) en/of be(e)nen, althans zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (gebroken rib(ben) en een gecompliceerde polsbreuk), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond ligt,
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel in de richting van zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel tegen zijn (boven)lichaam en/of arm(en) en/of pols(en) en/of hand(en) en/of be(e)nen, althans zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond ligt,
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel in de richting van zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel tegen zijn (boven)lichaam en/of arm(en) en/of pols(en) en/of hand(en) en/of be(e)nen, althans zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een honkbalknuppel, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
3.
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het eerste en tweede cumulatief/ alternatief impliciet primair ten laste gelegde (poging moord en zware mishandeling met voorbedachte raad).
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat de verdachte van het eerste en tweede cumulatief/alternatief impliciet primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft daartoe, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 (LJN: BR2342, )- zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
* de verdachte heeft gehandeld in plotselinge drift, veroorzaakt door het telefoongesprek met zijn zoon, (en medeverdachte) en derhalve niet kan worden bewezen dat hij heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg;
* er tussen het telefoongesprek met zijn zoon en het moment dat de verdachte in het park aankwam en het latere slachtoffer te lijf ging, weinig tijd is gelegen en derhalve niet gesproken kan worden van voldoende gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn naar het oordeel van het hof de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Op 23 september 2009 vindt in het Agnetapark te Delft een vechtpartij plaats tussen enerzijds de aangever en anderzijds [medeverdachte 1] (medeverdachte en zoon van de verdachte) en [medeverdachte 2]. Als de vechtpartij op een gegeven moment ophoudt belt de aangever het noodnummer 112. Ongeveer gelijktijdig belt [medeverdachte 1] de verdachte, vertelt hem dat hij is aangevallen door een man in het park en vraagt hem te komen. De verdachte pakt zijn honkbalknuppel die bij de voordeur van zijn woning staat, stapt in zijn auto en rijdt naar het park. Als de verdachte met een honkbalknuppel in het park aan komt wijst [medeverdachte 1] naar de aangever en roept hij "pak hem pa...hij is het". De aangever ziet de verdachte met een honkbalknuppel in zijn hand en rent weg. De verdachte rent achter de aangever aan en zijn zoon volgt hem. Wanneer de aangever struikelt en ten val komt slaat de verdachte de aangever vervolgens meermalen met een honkbalknuppel. De zoon van de verdachte moedigt hem aan en trapt de aangever.
De verdachte heeft ten aanzien van zijn handelwijze en gemoedstoestand tegenover de politie verklaard dat hij "over de rooie was" toen hij onderweg was naar zijn zoon en dat hij de man die zijn zoon zou hebben aangevallen wilde aanspreken. Hij heeft voorts verklaard dat hij zijn honkbalknuppel heeft meegenomen, omdat zijn zoon hem had gezegd dat hij werd aangevallen en dat dat ook door iemand met een mes kon zijn gebeurd.
Tegenover de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij erg geschrokken was van het telefoongesprek met zijn zoon omdat hij niet wist wat dit kon betekenen. Hij heeft verklaard dat hij naar buiten is gevlogen met de knuppel in zijn hand en dat zijn zoon en de aangever zich op twee minuten rijden van zijn huis bevonden (het hof begrijpt: twee minuten rijden met een auto). De verdachte heeft tevens verklaard dat hij door het lint is gegaan.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat zijn zoon compleet overstuur was toen hij hem belde en dat hij begreep dat zijn zoon was aangevallen, dat hij heeft gevraagd waar zijn zoon was en dat hij in de auto is gestapt en naar hem toe is gereden. Tevens heeft de verdachte verklaard dat, toen hij in het park was aangekomen, hij een aantal volwassenen zag staan. Toen één van hen begon te roepen dat hij niets had gedaan, sloegen - zo verklaarde de verdachte - de stoppen bij hem door. Hij dacht toen: er valt niet te praten, want de man ontkent toch. Volgens de verdachte heeft de (opgekomen) razernij hem toen doen besluiten de honkbalknuppel te gebruiken.
Tegenover de raadsheer-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte gelijkluidend verklaard; hij handelde in paniek, om zijn zoon te helpen. Hij woont drie straatjes van het genoemde park af.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de geluidsopname van het telefoongesprek tussen de aangever en de 112-centrale beluisterd. Daarbij heeft het hof geconstateerd dat vanaf het moment dat de aangever 112 belt tot het moment waarop is te horen dat de aangever de verdachte ziet aankomen, de aangever begint te rennen en hij wordt geslagen met de honkbalknuppel, ongeveer 3 tot 4 minuten zijn verlopen.
Getuige [getuige] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard: De vader van [medeverdachte 1] kwam er snel aan, ik denk in twee minuten".
Ten aanzien van het bestanddeel voorbedachte rade stelt het hof voorop dat het enkel meenemen van een honkbalknuppel op zichzelf niet voldoende is om te kunnen spreken van het voornemen om iemand van het leven te beroven. In het onderhavige geval heeft de verdachte de honkbalknuppel meegenomen ter verdediging van zijn zoon en omdat hij niet wist in welke situatie hij terecht zou komen. Niet is gebleken dat de verdachte toen hij met de honkbalknuppel in diens auto stapte, het vooropgezette plan had iemand daarmee te slaan.
Het hof is voorts van oordeel dat uit de genoemde feiten en omstandigheden voldoende is komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, veroorzaakt door een paniekerig telefoontje van zijn zoon die overstuur was. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven, nu tussen het besluit van de verdachte om de aangever aan te vallen met de honkbalknuppel en het moment dat deze aanval daadwerkelijk is ingezet slechts een korte tijdsspanne zit.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Het verweer van de raadsvrouw dienaangaande slaagt derhalve en de verdachte wordt vrijgesproken van zowel het eerste als het tweede cumulatief/alternatief impliciet primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 september 2009 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet, terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond ligt,
- meermalen met een honkbalknuppel in de richting van zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 23 september 2009 te Delft tezamen en in vereniging met een ander [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een gecompliceerde polsbreuk), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond ligt,
- meermalen met een honkbalknuppel tegen zijn lichaam en polsen en handen te slaan.
2.
hij op 23 september 2009 te Delft, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een honkbalknuppel, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp
werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder één van de andere categorieën viel; .
3.
hij op 23 september 2009 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm, toebehorende aan [benadeelde partij 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- medeplegen niet kan worden bewezen nu niet gesproken kan worden van een gelijkwaardige rolverdeling tussen de verdachte en zijn medeverdachte (zijn zoon);
- niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het medeplegen;
- niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke toedracht
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep staat vast dat de aangever op 23 september 2009 door de verdachte meermalen is geslagen met een honkbalknuppel. De zoon van de verdachte heeft hem daarbij aangemoedigd door onder andere te roepen: "Pap, maak hem af" en "Maak hem dood" en "Harder!".
De aangever heeft op 16 maart 2012 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij door de man met de honkbalknuppel (het hof begrijpt: de verdachte) meerdere keren werd geslagen op zijn arm, op zijn buik, bovenbenen en scheenbeen en bij zijn schouders. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich met zijn armen heeft verweerd en dat hij zijn linkerarm voor zijn hoofd hield en deze arm na afloop van de geweldhandelingen helemaal beurs en kapot was. Volgens de aangever zou zijn hoofd zijn geraakt als hij zijn arm er niet voor had gehouden. De aangever heeft tevens verklaard dat hij is geschopt in zijn ribben en tegen zijn hoofd. Ten aanzien van het letsel heeft de aangever verklaard dat zijn linkerpols op 2 plekken is gebroken.
Getuige [getuige 2] heeft op 23 september 2009 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gezien dat er een man op de grond lag (het hof begrijpt: de aangever) en dat er twee mensen bij stonden. Van [getuige 2] heeft voorts verklaard dat de eerste man de aangever meermalen met een honkbalknuppel heeft geslagen en dat deze man de aangever voornamelijk op zijn armen heeft geslagen doordat de man afweerde met zijn armen. [getuige 2] heeft tevens gezien dat de tweede man trappen gaf in de richting van de aangever die op de grond lag. De trappen waren voornamelijk op het middenlichaam.
De verdachte heeft op 24 september 2009 tegenover de politie verklaard dat zijn zoon dichtbij hem stond toen hij de aangever met een honkbalknuppel sloeg. De zoon van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep
verklaard dat hij samen met zijn vader was toen de aangever door zijn vader, de verdachte, werd geslagen en dat er geen andere mensen dicht bij hen in de buurt stonden.
Gelet op de genoemde verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, stelt het hof vast dat de verdachte een aantal maal met de honkbalknuppel in de richting van het hoofd van de aangever heeft geslagen en dat de zoon van de verdachte de aangever heeft geschopt toen deze op de grond lag en door de verdachte werd geslagen met een honkbalknuppel.
Ten aanzien van medeplegen
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden alsook op de feiten en omstandigheden genoemd onder het kopje Partiële vrijspraak, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de zoon van de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld, en dat hij zodanig nauw en bewust met de verdachte heeft samengewerkt, dat (ook) de niet door de zoon van de verdachte zelf gepleegde geweldshandelingen hem kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat:
- de zoon zijn vader heeft gebeld en hem heeft gevraagd naar het park te komen;
- de zoon, op het moment dat hij zijn vader met een honkbalknuppel in de hand ziet, zijn vader de aangever aanwijst en naar de verdachte roept: "pak hem pa...hij is het";
- de zoon achter zijn vader aanrent, wanneer zijn vader achter de aangever aan rent;
- de zoon zijn vader heeft aangemoedigd door onder andere te roepen: "Pap, maak hem af" en "Maak hem dood" en "Harder!".
- de zoon de aangever zelf ook heeft geschopt;
- de zoon zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het door zijn vader gepleegde geweld.
Derhalve is het hof van oordeel dat de zoon van de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte opzet had op het medeplegen.
Opzet op het gevolg
Vast staat dat de aangever door de verdachte meermalen met een honkbalknuppel in de richting van zijn hoofd is geslagen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Naar 's hofs oordeel leert de algemene ervaring dat indien iemand, die weerloos op de grond ligt, meerdere malen met een honkbalknuppel op diens lichaam wordt geslagen, waaronder herhaaldelijk in de richting van het hoofd, de kans aanmerkelijk is te achten dat die gedragingen de dood ten gevolge hebben. Gezien de aard van de agressieve gedragingen van de verdachte en diens medeverdachte en gezien de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kunnen deze gedragingen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg - de dood van het slachtoffer - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard: "ik denk wel dat een slag met een knuppel hard aankomt".
Dat de verdachte in een vlaag van razernij heeft gehandeld doet hieraan niet af, aangezien het niet aannemelijk is geworden dat deze gemoedstoestand zodanig was dat aangenomen moet worden dat de verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte als medepleger deelgenomen aan de bewezen verklaarde geweldshandelingen en is er - gezien het bovenstaande - sprake van voorwaardelijke opzet, gericht op de dood van de aangever.
Het bewijsverweer wordt verworpen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - voorts bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 3 ten laste gelegde nu niet kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om zich de telefoon van de aangever wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe, gelijk de rechtbank, dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de mobiele telefoon van de aangever heeft opgeraapt en heeft meegenomen. De verdachte heeft de mobiele telefoon tijdens zijn fouillering op het politiebureau afgegeven en verklaard dat die telefoon van de aangever was en dat hij niet wist waarom hij die telefoon heeft meegenomen. Niet gesteld en ook niet aannemelijk is geworden, dat de verdachte op enig moment in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij eigenaar was van de desbetreffende telefoon.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door de telefoon mee te nemen, de telefoon feitelijk aan de macht van de eigenaar heeft onttrokken en daar als heer en meester over kon beschikken en dat deze handeling impliceert dat bij de verdachte het desbetreffende oogmerk aanwezig was. Dat de verdachte naar eigen zeggen geen verklaring heeft voor zijn handelen, doet aan het voorgaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Medeplegen van poging tot doodslag.
en
Zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde zal worden gelast.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling door het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen met een honkbalknuppel in de richting van diens hoofd en tegen diens lichaam, de polsen en handen van het slachtoffer te slaan. Aan dit geweld heeft het slachtoffer lichamelijk letsel overgehouden. Doordat dit letsel gedeeltelijk van blijvende aard is wordt het slachtoffer hierdoor belemmerd bij zijn werkzaamheden als instrumentmaker.
De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en hem hiermee bijzonder veel leed berokkend. Dat het slachtoffer aan de gewelddadigheden niet is overleden is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte is toe te schrijven. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien brengt het feit dat dit grove geweldsdelict op de openbare weg heeft plaatsgevonden met zich dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal van de mobiele telefoon van het slachtoffer. Diefstal is een ernstig feit dat financiële schade bij de benadeelde en overlast in het algemeen veroorzaakt. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bij zich dragen van een honkbalknuppel waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel toe te brengen aan personen, hetgeen in casu ook is gebeurd.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 19 augustus 2010 blijkt dat het gebeurde een enorme impact heeft op het leven van het slachtoffer, zowel lichamelijk als psychisch; het slachtoffer en zijn gezin zijn zelfs verhuisd uit angst voor de verdachte.
Namens het slachtoffer heeft mr. F. van Gelein Vitringa, advocaat te 's-Gravenhage, ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat thans bij het slachtoffer en zijn gezin de angst voor de verdachte nog steeds bestaat. Het slachtoffer heeft tot op heden niet gedurfd zich in te schrijven bij de gemeentelijke basis administratie uit angst voor het slachtoffer traceerbaar te worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Ofschoon uit voornoemde Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, slaat het hof acht op het feit dat deze veroordelingen ouder dan tien jaar zijn.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof geconstateerd dat de verdachte sinds het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op rapport van stichting Reclassering Nederland d.d. 17 februari 2009, opgemaakt door A. Oedit, waarin is geadviseerd aan de verdachte een werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt behandeling door forensisch psychiatrische polikliniek de Waag, een contactverbod met het slachtoffer, en het opleggen van schadevergoeding.
Het hof constateert dat de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep met circa drie maanden is overschreden. Nu het hof de zaak binnen twintig maanden na het instellen van het hoger beroep afdoet, wordt echter deze overschrijding in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw namens de verdachte bepleit dat het hof niet tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf zal overgaan. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de pleitnota is vermeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, alsmede op aspecten van vergelding en speciale en generale preventie.
Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij zich zeer gewelddadig heeft gedragen in het aanzien en bijzijn van zijn destijds dertienjarige zoon voor wie hij een voorbeeldfunctie vervult. De verdachte heeft zich pedagogisch zeer onverantwoord gedragen; van de verdachte had verwacht mogen worden dat hij zijn agressie en emotie onder controle zou houden in het bijzijn van zijn zoon. In plaats van zijn zoon te remmen in diens agressieve neigingen heeft hij hem juist 'meegenomen' dan wel zich door zijn zoon laten 'meenemen' in een uiterst gewelddadig treffen dat niet anders kan worden getypeerd dan het plegen van eigenrichting.
Voorts waren er ten tijde van de bewezenverklaarde gewelddadigheden meer minderjarige jongens aanwezig, op wie het gedrag van de verdachte niet anders dan beangstigend kan zijn overgekomen.
Ten slotte rekent het hof het de verdachte aan dat hij heeft nagelaten zijn excuses aan te bieden aan het slachtoffer en aldus geen bijdrage heeft geleverd aan de beperking van de emotionele schade van het slachtoffer.
Ofschoon het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank in eerste aanleg, ziet het hof - ondanks de grote gevolgen die de oplegging van een vrijheidsstraf voor de verdachte zal hebben - op grond van de zojuist genoemde feiten en omstandigheden geen reden een lagere straf te bepalen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal wordt gevorderd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof volgt (deels) het strafadvies van Reclassering Nederland en zal net als de rechtbank de na te melden bijzondere voorwaarde bepalen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.878,95.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 5.219,50.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geconcludeerd dat zal worden beslist zoals in het vonnis waarvan beroep vermeld, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat:
- de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade (schade aan de telefoon van de benadeelde partij) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu uit het dossier niet kan komen vast te staan dat door het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht aan deze telefoon;
- de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen, subsidiair dat het hof dit bedrag zal matigen, nu dit bedrag niet is onderbouwd.
Namens de benadeelde partij heeft advocaat mr. F. Van Gelein Vitringa, advocaat te 's-Gravenhage, ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat er geen behoefte bestaat de vordering van de benadeelde partij toe te lichten.
Het hof overweegt dat uit het onderliggende strafdossier, met name de geluidsopname van het 112-gesprek, is gebleken dat de telefoon, die de benadeelde partij vasthield zeer kort voorafgaand aan, en deels gedurende de onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feiten, nog werkte. Voorts is gebleken dat deze telefoon het na afloop van deze feiten, waarbij de verdachte met een knuppel heeft geslagen en geweld heeft uitgeoefend jegens de aangever vernield of beschadigd was. Naar het oordeel van het hof is derhalve komen vast te staan dat de door [benadeelde partij 1] gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 219,50 als rechtstreeks gevolg van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde is toegebracht.
Naar het oordeel van het hof is voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde.
In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij blijvend letsel opgelopen, er is geen uitzicht op een algeheel herstel, met als gevolg blijvend (enig) verlies van arbeidsvermogen nu de benadeelde partij zijn linkerhand niet goed kan gebruiken en hij fijne instrumenten maakt. Voorts is de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feiten zeer angstig voor de verdachte en om die reden zelfs verhuisd.
Het hof is derhalve, alles overwegende, van oordeel dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van 5000,- redelijk en billijk is en zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen
Gelet op het hierboven is overwogen zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot het bedrag van € 5.219,50.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.219,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 56, 57, 62, 287, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde (poging moord).
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste impliciet subsidiair(poging doodslag)en tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 eerste impliciet subsidiair en tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet o/d identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht,
bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het Pscyho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt begeleiding door en (ambulante) behandeling bij De Waag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 eerste impliciet subsidiair en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.219,50 (vijfduizend tweehonderdnegentien euro en vijftig cent) bestaande uit € 219,50 (tweehonderdnegentien euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 5.219,50 (vijfduizend tweehonderdnegentien euro en vijftig cent) bestaande uit € 219,50 (tweehonderdnegentien euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de
verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. A.L.J. van Strien en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2012.