GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.075.339/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 09-9009 & FA RK 09-9010
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.A.A.H. van Leur te Dordrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 juli 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 26 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 13 oktober 2010 een brief van 12 oktober 2010 met bijlagen;
- op 5 november 2010 een brief van 3 november 2010 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 13 januari 2011 laten weten niet ter zitting van 9 maart 2011 te zullen verschijnen.
Wegens (mogelijke) deelname van partijen aan het traject van mediation naast rechtspraak heeft de door het hof op 9 maart 2011 geplande mondelinge behandeling geen doorgang gevonden.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 7 juni 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
Nadat was gebleken dat het traject van mediation naast rechtspraak niet is aangevangen, heeft het hof op 6 juli 2011 een mondelinge behandeling bepaald.
Bij het hof is op 1 juli 2011 een faxbericht van diezelfde datum van de zijde van de moeder ingekomen waarin is verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het door Jeugdzorg aangevraagd onafhankelijke onderzoek bij het NIFP.
In reactie daarop is van de zijde van de vader op 4 juli 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin is meegedeeld dat de vader kan instemmen met het aanhoudingsverzoek.
Bij brief van 4 juli 2011 heeft het hof partijen bericht dat de zaak pro forma is aangehouden tot 15 oktober 2011.
Bij brief van 7 november 2011 heeft het hof partijen meegedeeld graag te worden geïnformeerd over de stand van zaken en verzocht binnen drie weken na dagtekening van die brief daaromtrent te rapporteren.
In reactie daarop is van de zijde van de moeder op 9 november 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin is meegedeeld dat de resultaten van het onderzoek door het NIFP nog niet bekend zijn en is verzocht de zaak nog één maand pro forma aan te houden.
Bij brief van 16 december 2011 heeft het hof partijen verzocht binnen drie weken na dagtekening van die brief het hof te rapporteren over de stand van zaken.
Op 6 januari 2012 is bij het hof een faxbericht van 4 januari 2012 ingekomen van de zijde van de moeder waarin is meegedeeld dat het NIFP een conceptrapport heeft opgesteld en is verzocht de zaak nogmaals voor één maand aan te houden.
Van de zijde van de vader is op 13 januari 2012 een faxbericht van 12 januari 2012 ingekomen waarin is meegedeeld dat de vader zich aansluit bij het verzoek van de moeder om de zaak voor de duur van een maand aan te houden.
Bij brief van 1 februari 2012 heeft het hof partijen bericht dat de zaak tot 25 februari 2012 pro forma is aangehouden.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 5 maart 2012 een brief van 2 maart 2012 met bijlage;
- op 16 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 2 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum.
Bij brief van 20 maart 2012 heeft het hof de moeder bericht dat hij de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] niet zal horen en geen grond ziet om een bijzondere curator te benoemen.
De zaak is op 19 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Moelands en mevrouw I. van den Branden namens Jeugdzorg.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Nadien is volgens afspraak ter terechtzitting van de zijde van Jeugdzorg op 25 juni 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
De mondelinge behandeling is op 27 juni 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Moelands en de heer G. Kolkman namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en het vonnis van 21 oktober 2010 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht.
Bij de bestreden beschikking is, onder meer, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de hierna te noemen minderjarigen vastgesteld als volgt:
- de minderjarigen verblijven eenmaal per veertien dagen, in de oneven weken, van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij de vader. De minderjarigen verblijven in de even weken op woensdag na school tot na het avondeten bij de vader;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld en in onderling overleg tussen partijen nader vastgesteld.
Bij vonnis van 21 oktober 2010 is de bij de bestreden beschikking vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
[minderjarige 1], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1], en
[minderjarige 2], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2], hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen;
- de minderjarigen verblijven bij de moeder;
- de minderjarigen staan sinds 1 september 2010 onder toezicht van Jeugdzorg;
- de ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uit.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) betreffende de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alvorens een eindbeslissing te nemen, een onderzoek van de raad voor de kinderbescherming te gelasten en vervolgens een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen inhoudende dat de minderjarigen iedere woensdagmiddag van 12.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijven, dan wel een zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de grieven van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij de minderjarigen een weekend per twee weken bij de vader verblijven. Gezien de zorgen die er ten aanzien van de minderjarigen bestaan, is deze regeling niet in hun belang. Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de minderjarigen zich niet veilig voelen bij de vader, die gediagnosticeerd is met PDD-NOS. De raad heeft geconcludeerd dat er sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De vader en de stiefmoeder hebben weinig tijd voor de minderjarigen, omdat de twee kinderen van stiefmoeder en de oudste dochter van de vader bij hen wonen en in het weekend ook zoon [X] (ook PDD-NOS) van de vader. Daarnaast hebben de stiefmoeder en de vader ook samen nog een kind gekregen. De moeder wenst een onderzoek door Jeugdzorg over de opvoedingssituatie bij de vader en door de raad over welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. Ten slotte stelt de moeder dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door een ruimere regeling vast te stellen dan door partijen verzocht.
5. De vader bestrijdt de stellingen van de moeder. In de visie van de vader heeft de rechtbank het inleidend verzoek van de moeder terecht gelezen als een impliciet wijzigingsverzoek en vervolgens terecht geoordeeld dat er geen reden was de, in onderling overleg overeengekomen, zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft deze zorgregeling in de beschikking opgenomen, welke regeling thans goed loopt en moet worden voortgezet.
6. Jeugdzorg heeft naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 19 april 2012 een evaluatie van het verloop van de zorgregeling opgesteld en zij adviseert het hof de huidige zorgregeling te handhaven zolang de minderjarigen bij de moeder wonen. Voorts wordt namens Jeugdzorg verklaard dat naar aanleiding van de ernstige zorgen omtrent de minderjarigen op 31 mei 2012 een groot overleg heeft plaatsgevonden met alle betrokkenen rondom de minderjarigen, waarin de bestaande zorgen met elkaar zijn gedeeld. Hieruit is gebleken dat er zeer veel ontwikkelingsbedreigingen zijn - bestaande onder meer uit zorgen over de sociaal-emotionele en seksuele ontwikkeling van beide minderjarigen, loyaliteitsproblematiek en bij [minderjarige 2] ook zorgen over haar cognitieve ontwikkeling - die met de huidige hulpverlening niet weggenomen kunnen worden. Om te kunnen bepalen wat de minderjarigen nodig hebben, acht Jeugdzorg een observatieplaatsing voor de minderjarigen noodzakelijk, waartoe zij een machtiging tot uithuisplaatsing zal verzoeken bij de rechtbank Dordrecht eerst nadat een adviesgesprek met de zorginstelling voor autisme Boba heeft plaatsgevonden, welke instelling in de afgelopen periode onderzoek heeft gedaan naar [minderjarige 1].
7. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich ten aanzien van de zorgregeling met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt daarbij voorts nog het volgende in aanmerking. Aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling wordt thans uitvoering gegeven. Hoewel ter terechtzitting op 27 juni 2012 is gebleken dat de visie van de vader en de moeder omtrent het verloop van de zorgregeling uiteen loopt, is namens Jeugdzorg het standpunt ingenomen dat het in het belang van de minderjarigen is om de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling - ondanks de vooral bij de moeder bestaande weerstand daartegen - doorgang te laten vinden, in ieder geval zolang de minderjarigen bij de moeder wonen. Ook tijdens de voorgenomen observatieplaatsing van de minderjarigen kan de huidige zorgregeling in de visie van Jeugdzorg in beginsel doorgang vinden. Nu het hof het van belang acht te bezien hoe een en ander zich de komende periode zal ontwikkelen, in het bijzonder welke de uitkomsten zullen zijn van de voorngenomen observatieplaatsing van de minderjarigen, is het hof van oordeel dat het thans prematuur is om op dit moment de zorgregeling te wijzigen, mede gelet op het feit dat het hof niet is gebleken van contra-indicaties aan de zijde de vader. Het hof zal het advies van Jeugdzorg in deze volgen en in lijn hiermee de bestreden beschikking bekrachtigen.
Zelfstandige verzoeken in hoger beroep
8. De vader verzoekt het hof bij faxbericht van 2 april 2012 de verblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen, in dier voege, dat hij wenst dat de minderjarigen bij hem komen wonen. Voorts verzoekt de vader het hof bij voormeld faxbericht een dwangsom op te leggen wanneer de moeder de zorgregeling niet naleeft.
9. Het hof overweegt als volgt. Voor zover de vader bedoeld heeft zelfstandige verzoeken tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen en tot oplegging van een dwangsom tot het hof te richten, zal hij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dergelijke verzoeken krachtens het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan. Als de verzoeken wel in behandeling zouden worden genomen, zouden de processuele belangen van de moeder worden geschaad, onder meer doordat haar een feitelijke instantie wordt ontnomen.
10. Het hof beslist als navolgend.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn zelfstandige verzoeken in hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, van Nievelt en van Kempen, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.