GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 25 juli 2012
Zaaknummer : 200.102.626/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7096
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. Arslaner te ’s-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Scholtus te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 november 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 1 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 19 maart 2012 een brief van 16 maart 2012 met bijlagen;
- op 8 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 13 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. de Winter namens Jeugdzorg.
De moeder en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover voor het hof van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de na te noemen minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder en de vader hebben van medio 2005 tot en met 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit de moeder is onder meer de na te noemen minderjarige geboren, die door de vader is erkend;
- de na te noemen minderjarige is onder toezicht gesteld van Jeugdzorg en er is een machtiging uithuisplaatsing verleend, welke laatstelijk is verlengd tot 25 juni 2012.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, althans het punt betreffende dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de minderjarige en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, te bepalen dat primair alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarige en subsidiair, indien het primair verzochte niet voor toewijzing vatbaar is, dat beide ouders belast worden met het gezag over de minderjarige, kosten rechtens.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel dit af te wijzen, en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, kosten rechtens.
Gezag over de minderjarige
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de vader zouden rechtvaardigen. De moeder acht toekenning van het gezag over de minderjarige alleen aan de vader niet in het belang van de minderjarige. De moeder voert daartoe aan dat zij al geruime tijd niet of nauwelijks contact meer heeft met de minderjarige. Een toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader zal ervoor zorgen dat dit contact helemaal niet meer verwezenlijkt wordt. De moeder erkent dat de communicatie tussen haar en de vader moeizaam verloopt, maar dit ligt aan beide partijen. De moeder stelt dat zij vanaf het moment dat de minderjarige onder toezicht is gesteld, wordt tegengewerkt door de gezinsvoogd. Verder is in de visie van de moeder door de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met haar (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden.
5. De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betoogt onder meer dat gebleken is dat met de moeder nauwelijks afspraken kunnen worden gemaakt. Door de moeder wordt ook erkend dat het haar door persoonlijke problemen niet lukt om de afspraken met Jeugdzorg na te komen. Daarmee heeft de rechtbank derhalve oog gehad voor de problemen van de moeder. Door de vader wordt betwist dat de moeizame communicatie mede aan hem ligt.
6. Namens Jeugdzorg is ter terechtzitting het beroep van de moeder bestreden. Ook na de bestreden beschikking is het moeilijk gebleken om afspraken met de moeder te maken, als gevolg waarvan de omgang tussen de moeder en de minderjarige nog immer niet tot stand is gekomen. Voorts wordt namens Jeugdzorg verklaard dat indien het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, Jeugdzorg niet zal verzoeken om een verlenging van de ondertoezichtstelling.
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
8. Het hof overweegt ten aanzien van het beroep van de moeder als volgt. Beoordeeld dient te worden of de vader door de rechtbank terecht alleen met het gezag over de minderjarige is belast. Op grond van het derde lid van voormeld artikel 1:253c van het BW wordt het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Het is het hof gebleken dat het lastig is voor zowel de hulpverlening als voor de vader om contact met de moeder te krijgen. De moeder heeft te maken met persoonlijke problematiek als gevolg waarvan zij regelmatig onbereikbaar is en niet de door haar gemaakte afspraken nakomt. Daarnaast is gebleken dat als gevolg van de houding van de moeder reeds geruime tijd geen omgang tussen de moeder en de minderjarige heeft plaatsgevonden. Uit vorenbedoelde onbeschikbaarheid van de moeder blijkt dat zij naar ’s hofs oordeel onvoldoende inzicht heeft in de benodigde zorg voor de minderjarige. Ten aanzien van de vader is gebleken dat de minderjarige met grote regelmaat bij hem verblijft en dat hij op deze wijze een stabiele factor vormt in het leven van de minderjarige. Hij is goed bereikbaar voor de hulpverlening en komt de met hem gemaakte afspraken na. In de gegeven omstandigheden acht het hof het in het belang van de minderjarige wenselijk dat de vader alleen is belast met het gezag over de minderjarige, zodat hij in staat zal zijn om zelfstandig alle noodzakelijke beslissingen over de minderjarigen te nemen. De vader is derhalve naar het oordeel van het hof terecht alleen belast met het gezag over de minderjarige, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
9. Het hof ziet gelet op de aard van de procedure geen reden om, zoals door ieder van partijen is verzocht, de ander te veroordelen in de proceskosten en zal deze verzoeken van partijen derhalve afwijzen.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Kempen en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2012.