ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2778

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.629-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Zander
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing voogdijmaatregel en toekenning van het gezag aan de moeder

In deze zaak heeft de moeder op 6 februari 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 9 november 2011 was gegeven. De moeder verzocht om de opheffing van de voogdijmaatregel die op 26 juni 2008 door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken, en om het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind aan haar toe te kennen. De minderjarige was sinds 3 augustus 2011 uit huis geplaatst en de moeder had in het verleden fouten gemaakt, maar was bereid om met hulpverleners samen te werken en de opvoeding van haar kind op zich te nemen.

Jeugdzorg, die als voogd was aangesteld, heeft zich tegen de verzoeken van de moeder verzet en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Jeugdzorg stelde dat de belangen van de minderjarige in gevaar zouden komen als het gezag aan de moeder zou worden teruggegeven, gezien de problematiek van de minderjarige, die PDD-Nos heeft en zwakbegaafd is. Jeugdzorg wees op de zorgen over de thuissituatie van de moeder, die geen hulpverlening had voor haar persoonlijke problemen en een gebrek aan een sociaal netwerk vertoonde.

Het hof heeft overwogen dat het uitgangspunt van de wetgever is dat het gezag van een ouder de voorkeur heeft boven dat van een derde. Echter, op basis van artikel 1:253b, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan het verzoek van de moeder alleen worden afgewezen als er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind ernstig worden verwaarloosd. Het hof heeft besloten om Jeugdzorg te verzoeken om nader onderzoek te verrichten naar de situatie van de minderjarige en de moeder, en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 8 december 2012, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 25 juli 2012
Zaaknummer : 200.101.629/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1406
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.R. Stolk te Rotterdam,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 november 2011 van de van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 15 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 29 mei 2012 een brief van 24 mei 2012 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 3 mei 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 6 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw F.S. Bernstein, tolk in de Spaanse taal.
- de heer A. Jallal namens Jeugdzorg.
De hierna te noemen minderjarige heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 26 juni 2008 van de rechtbank Rotterdam is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [datum] 1999 te [geboorteplaats], [land] (verder: de minderjarige).
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder - om te bepalen dat de op 26 juni 2008 door de rechtbank Rotterdam uitgesproken voogdij over de minderjarige wordt opgeheven en te bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarige aan de moeder toe zal komen - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de minderjarige sinds 3 augustus 2011 uit huis is geplaatst.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen met dien verstande dat de verzoeken van de moeder alsnog worden toegewezen en dat de minderjarige weer bij de moeder zijn hoofdverblijf zal hebben en subsidiair te bepalen dat de minderjarige onder toezicht gesteld wordt.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De moeder erkent dat zij in het verleden fouten heeft gemaakt, maar wil een laatste kans om te laten zien dat zij – met de juiste ondersteuning – zorg kan dragen voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige. Zij zal zich openstellen voor hulpverleners en alle voorwaarden en aanwijzingen van Jeugdzorg opvolgen. Verder ziet zij in dat gepast onderwijs voor de minderjarige gezocht moet worden. De moeder accepteert ook een ondertoezichtstelling van de minderjarige. Op dit moment heeft zij geen persoonlijke problemen meer en kan zij zich volledig op de minderjarige richten, aldus de moeder.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat met de door de moeder verzochte gezagwijziging de belangen van de minderjarige opnieuw in het gedrang zullen komen. Jeugdzorg wijst erop dat de minderjarige PDD-Nos heeft en zwakbegaafd is, waardoor hij gebaat is bij structuur en bij duidelijkheid, hetgeen in de thuissituatie bij de moeder ontbreekt. De moeder lijkt zich niet te kunnen aansluiten bij de behoeften en de problematiek van de minderjarige. Thans ontwikkelt de minderjarige zich goed in de behandelgroep van Juvent. Verder heeft Jeugdzorg op dit moment nog zorgen over de situatie waarin de moeder zich bevindt. Zo heeft de moeder geen hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek, nauwelijks een sociaal netwerk en hoge schulden. Ook spreekt de moeder enkel Spaans, stelt te hoge eisen aan de minderjarige en vindt agressie/geweld gerechtvaardigd wanneer haar onrecht wordt aangedaan, aldus Jeugdzorg. De moeder heeft volgens Jeugdzorg haar kansen om mee te werken aan de hulpverlening echter onbenut gelaten.
6. Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de wetgever is dat aan het gezag van een ouder de voorkeur moet worden gegeven boven een derde. Op grond van artikel 1:253b, vijfde lid, Burgerlijk Wetboek kan het verzoek van de moeder slechts worden afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat door de gezagswijziging de belangen van het kind ernstig worden verwaarloosd.
7. Op grond van de overgelegde stukken het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarige grote zorgen waren over de ontwikkeling en de opvoedingssituatie van de minderjarige. Ook heeft de ingezette hulpverlening in het verleden niet tot resultaat geleid, omdat de moeder hieraan niet wilde meewerken. In het belang van de minderjarige kan niet zondermeer voorbij worden gegaan aan deze zorgpunten. Voorts is ter zitting van het hof gebleken dat de moeder thans bereid is mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek door een onafhankelijke instantie. Daarnaast heeft Jeugdzorg verklaard een extern onderzoek naar opvoedvaardigheden van de moeder in relatie met de problematiek van de minderjarige te willen laten verrichten, waarbij ook de mogelijkheid van een netwerkplaatsing (bijvoorbeeld bij de oma van moederszijde) kan worden onderzocht. Naar het oordeel van het hof dienen de resultaten van zo een onderzoek te worden afgewacht alvorens te kunnen beoordelen of er gegronde vrees bestaat dat door de verzochte gezagswijziging de belangen van de minderjarige ernstig worden verwaarloosd. In afwachting van voornoemde onderzoeken zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag
8 december 2012 pro forma.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
verzoekt Jeugdzorg de onderzoeken zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 omschreven te (laten) verrichten en daaromtrent rapport en advies uit te (laten) brengen;
houdt de behandeling aan tot de zitting van zaterdag 8 december 2012 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Zander en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2012.