GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.095.675/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 378208/HA ZA 10-3715
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S. Karkache te Rotterdam,
de stichting STICHTING VRIENDEN VAN DE PARTIJ VAN DE VRIJHEID (PVV),
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stichting PVV,
advocaat: mr. M. Moszkowicz te Maastricht.
Bij exploit van 10 oktober 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2011. Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellant] drie grieven tegen dat vonnis aangevoerd die door Stichting PVV zijn bestreden bij memorie van antwoord (met producties). Hierna is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof neemt de volgende feiten als vaststaand aan. [appellant] is werkzaam als imam.
Geert Wilders (hierna: Wilders), Tweede Kamerlid voor de PVV, is bestuurslid van Stichting PVV en is betrokken geweest bij de totstandkoming van de film Fitna. In deze film worden beelden getoond van de moord op Van Gogh en de terroristische aanslagen op de Twin Towers en op treinstation Atocha bij Madrid. Later is in Fitna een fragment te zien van een interview dat [appellant] heeft gegeven aan het actualiteitenprogramma Netwerk en dat door Netwerk op 9 oktober 2007 met zijn toestemming is uitgezonden op televisie. In dat fragment is [appellant] in beeld met de volgende uitspraak (zoals in de vertaling weergegeven): 'Je mag in Nederland bijvoorbeeld overspelig zijn of homo. Maar ik voel me niet geroepen om daaraan mee te doen, want de islam vindt zoiets een misdaad'.
2. [appellant] heeft gevorderd veroordeling van Stichting PVV tot betaling van € 55.000,-, vermeerderd met kosten. Daartoe heeft [appellant] aangevoerd dat inbreuk is gemaakt op zijn portretrecht doordat zonder zijn toestemming het fragment van het Netwerk-interview in Fitna is opgenomen, dat onrechtmatig jegens hem is gehandeld omdat hij in Fitna is opgevoerd als boegbeeld van islamitisch extremisme in Nederland en dat hij hierdoor schade heeft geleden daar hij in zijn eer en goede naam is aangetast. In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] gesteld dat ' (...) Wilders, hierna te noemen gedaagde, een film openbaar (heeft) gemaakt, genaamd "Fitna"' (punt 2 van de inleidende dagvaarding), en dat '[g]edaagde (...) een fragment van deze uitzending voor de film (heeft) gebruikt' (punt 4 van de inleidende dagvaarding).
3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] stelt dat Wilders het fragment waarin [appellant] is te horen en te zien, in Fitna heeft opgenomen en dat Wilders degene is die deze film openbaar heeft gemaakt, maar dat [appellant] niet stelt dat Stichting PVV daarin een rol heeft gespeeld op grond waarvan zij aansprakelijk is voor deze handelingen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat - zonder daarop gerichte stelling of nadere onderbouwing, die zijn uitgebleven - het feit dat Wilders bestuurslid is van Stichting PVV onvoldoende is om aansprakelijkheid van Stichting PVV voor dit handelen van Wilders te kunnen aannemen. Op deze gronden heeft de rechtbank in haar vonnis van 27 juli 2011 de vordering van [appellant] afgewezen.
4. Van dit vonnis is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen. Bij de beoordeling daarvan moet allereerst worden opgemerkt dat de rechtbank het beroep van Stichting PVV op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter terecht heeft verworpen. De gedaagde partij, Stichting PVV, is immers in Nederland is gevestigd.
5. Gezien de in de toelichting op grief I van [appellant] opgenomen stelling dat de 'advocaat van de Stichting (...) (had) bevestigd dat de Stichting de film heeft geopenbaard', strekt deze grief mede ten betoge dat - anders dan de rechtbank heeft aangenomen - Stichting PVV Fitna openbaar heeft gemaakt. In zoverre treft deze grief doel. Stichting PVV heeft in haar memorie van antwoord niet betwist dat zij deze film heeft geopenbaard, terwijl zij met haar stelling in punt 56 van haar conclusie van antwoord, dat zij het 'betreffende beeldmateriaal mede heeft aangewend om een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen' al tot uitdrukking had gebracht dat zij Fitna (mede) heeft openbaar gemaakt. Zeker gelet hierop valt overigens niet goed te begrijpen dat de rechtbank de enigszins ongelukkig geformuleerde stellingen van [appellant] onder 2 en 4 van de inleidende dagvaarding (zie rov. 2) niet naar de kennelijke bedoeling daarvan heeft opgevat.
6. Nu er van uit moeten worden gegaan dat Stichting PVV Fitna heeft openbaar gemaakt, moet de vordering van [appellant] alsnog inhoudelijk worden beoordeeld.
7. Aan de vordering van [appellant] ligt, zo begrijpt het hof, ten grondslag dat door het openbaarmaken van zijn beeltenis en uitspraken in Fitna zijn door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op persoonlijke levenssfeer en zijn recht op eer en goede naam zijn geschonden. Hierin is, aldus [appellant], in beginsel een redelijk belang als bedoeld in artikel 21 Aw gelegen. Stichting PVV heeft hiertegen ingebracht dat haar recht op vrije meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 10 EVRM, dient te prevaleren.
8. Indien het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de geportretteerde wordt geschonden, heeft deze in beginsel een redelijk belang als bedoeld in artikel 21 Aw. De vraag of [appellant] in dit geval een redelijk belang heeft om zich tegen de openbaarmaking van zijn beeltenis (en zijn woorden) in Fitna te verzetten, dient evenwel te worden beantwoord aan de hand van een afweging die met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval ertoe strekt na te gaan welk van de betrokken fundamentele rechten (het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrije meningsuiting) zwaarder weegt (vergelijk HR 21 januari 1994, NJ 1994, 473 'Ferdi E'). Dat een dergelijke concrete afweging moet worden gemaakt, volgt ook uit artikel 10 lid 2 EVRM, waarin is bepaald dat het recht op vrije meninguiting onderworpen kan worden aan beperkingen die bij wet zijn voorzien, indien dat in een democratische samenleving noodzakelijk is voor onder meer de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
9. Volgens Stichting PVV (conclusie van antwoord onder 56) heeft zij Fitna openbaar gemaakt om de maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen dat er in Nederland anti-integratieve stromingen binnen de Islam bestaan die afwijzend staan ten opzichte van bepaalde westerse c.q. Nederlandse waarden en normen. Gelet ook op de eigen stellingen van [appellant] dat Fitna pretendeert de gevolgen van de islam in Nederland te doen blijken (inleidende dagvaarding onder 6) en dat het gaat om een film ter verzilvering van het eigen politieke gewin (memorie van grieven, blz. 3, 3e alinea) moet ervan uit worden gegaan dat met de openbaarmaking van Fitna is beoogd een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. Als vorm van 'public speech' wordt deze openbaarmaking in het bijzonder beschermd door het recht op vrije meningsuiting. Dat betekent dat in dit geval voor de door [appellant] voorgestane beperking van dat aan Stichting PVV toekomende recht slechts plaats is wanneer [appellant] daardoor in een voldoende zwaarwegend persoonlijkheidsbelang is getroffen.
10. Niet betwist is dat, zoals Stichting PVV heeft gesteld onder 44 van de conclusie van antwoord, in Fitna het fragment van [appellant]s Netwerk-interview onverknipt en integraal is vertoond. Door [appellant] is niet aangevoerd dat dit fragment een verkeerd beeld geeft van het gehele interview. Vragen over de juistheid en volledigheid van de in de gewraakte openbaarmaking vervatte mededeling spelen in dit geval dus niet.
11. [appellant] heeft zelf de publiciteit gezocht door in te stemmen met het interview waarvan een fragment in Fitna is opgenomen. Hij heeft verder toestemming gegeven voor de uitzending van dat interview in het programma Netwerk. Hieruit blijkt dat [appellant] er geen bezwaar tegen had dat zijn in dat interview gebruikte beeltenis en uitlatingen aan het grote publiek bekend werden, zodat in verband hiermee van schending [appellant]s recht op eerbiediging van zijn strikte, geheim te houden privé-sfeer geen sprake kan zijn.
12. De door [appellant] verleende toestemming tot openbaarmaking van zijn in het interview gebruikte beeltenis en uitspraken reikte niet verder dan de uitzending daarvan door Netwerk. Dit betekent dat [appellant], ook al is zijn strikte privé-sfeer niet geraakt, een voldoende zwaarwegend persoonlijkheidsbelang kan hebben om zich tegen openbaarmaking van het Netwerk-interview in Fitna te verzetten, bijvoorbeeld indien sprake zou zijn van een voor zijn goede naam schadelijke context of van andere voor hem nadelige gevolgen van voldoende ernst.
13. De stellingen van [appellant] dat in Fitna 'bewust zijn beeltenis kort en direct na de beelden van' de aanslagen op de Twin Towers van 11 september 2001 is neergezet (memorie van grieven, blz. 4, 1e alinea) en dat daardoor in die film de suggestie wordt gewekt dat hij zou oproepen tot geweld tegen westerlingen en terroristische activiteiten binnen Nederland zou verheerlijken (memorie van grieven, blz. 3 onderaan) en het beeld wordt geschapen dat hij direct of indirect te maken heeft met de moord op Van Gogh en de aanslagen op de Twin Towers en het treinstation bij Madrid (memorie van grieven blz. 3, 2e alinea), moeten aldus worden verstaan dat het Netwerk-interview door opname in Fitna in een voor hem negatieve, diskwalificerende context is geplaatst, waardoor zijn goede naam als geestelijk leider en als persoon binnen zijn geloofsgemeenschap en daarbuiten is aangetast (memorie van grieven, blz. 6, 1e alinea)
14. Stichting PVV betwist dit. Volgens haar is het in Fitna gemonteerde fragment van het interview van [appellant] niet gelinkt aan de beelden uit het eerste deel van de film waarin terroristische aanslagen worden getoond, maar aan het tweede deel daarvan dat handelt over de voortgaande islamisering van Nederland en het spanningsveld tussen bijvoorbeeld eerwraak en de algemeen in Nederland geldende normen en waarden (zie o.m. conclusie van antwoord onder 43). Stichting PVV heeft dit in de conclusie van antwoord onder 31 t/m 39 als volgt nader onderbouwd. Na het ongeveer 10 minuten durende eerste deel van Fitna met beelden van de terroristische aanslagen in New York en Madrid en de moord op Van Gogh, wordt een duidelijke caesuur in de film aangebracht doordat groot en duidelijk in beeld komt de tekst 'Nederland in de ban van de islam'. Daarna wordt een staafdiagram getoond waarin cijfermatig de groei van het aantal moslims van 1909 tot en met 2004 wordt uitgedrukt. Vervolgens, omstreeks filmlooptijd 10 minuten-25 seconden, komt een staafdiagram in beeld betreffende de ontwikkeling van het aantal moslims in Europa tot en met 2007, waarbij onder meer tevens in beeld zijn gebracht twee Nederlandse politieagenten die hun schoenen uitdoen alvorens over de drempel van een ruimte te stappen. Vanaf ongeveer filmlooptijd 10 minuten-35 seconden komt een niet nader aangeduide man in beeld die zich in expliciete bewoordingen uitlaat over eerwraak. Zijn exacte bewoordingen (zoals in de vertaling weergegeven) zijn: 'Als mijn zus of m'n moeder seks hebben met een ander dan vermoord ik ze ook'. Op de hem gestelde vraag: 'Dan pleeg je eerwraak?' antwoord hij: 'Absoluut'. Meteen daarop, na filmlooptijd 10 minuten-48 seconden, komt [appellant] gedurende ongeveer 12 seconden in beeld met de in rov. 1 al geciteerde uitspraak: 'Je mag in Nederland bijvoorbeeld overspelig zijn of homo. Maar ik voel me niet geroepen om daaraan mee te doen, want de islam vindt zoiets een misdaad'. Hierna volgt een ansichtkaart met daarop afbeeldingen van vijf moskeën in Nederland met daarbij de tekst 'Groeten uit Nederland'.
15. Bij de beoordeling van dit verweer van Stichting PVV wordt vooropgesteld dat noch Stichting PVV noch [appellant]- hoewel dat op zijn weg had gelegen omdat de bewijslast ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op hem rust - een exemplaar van Fitna heeft overgelegd of ter griffie heeft gedeponeerd, zodat het hof de inhoud van deze film niet uit eigen waarneming kan vaststellen, maar daarvoor is aangewezen op de stellingen van partijen en de regel van artikel 149 lid 2, 2e volzin, Rv, dat feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij niet of niet voldoende zijn betwist, als vaststaand moeten worden beschouwd.
16. Met zijn verwijzing in punt 6 van de inleidende dagvaarding naar het 'gedeelte van de film' dat 'als hoofdstuk de naam: Nederland in de ban van de islam (draagt)' en zijn opmerking op blz. 3, 3e alinea, memorie van grieven dat de film eigenlijk uit 3 delen bestaat, heeft [appellant] tot uitdrukking gebracht dat hij onderschrijft dat in Fitna sprake is van twee delen als door Stichting PVV bedoeld, zij dat er in zijn visie kennelijk ook nog een derde deel is. [appellant] heeft evenmin concreet weersproken dat in het tweede deel de door Stichting PVV genoemde beelden/teksten op de door deze genoemde tijdstippen in de film plaatsvinden. In punt 6 van de inleidende dagvaarding heeft [appellant] erkend dat in het 'gedeelte van de film' dat als hoofdstuk de naam 'Nederland in de ban van de islam' draagt' statistieken worden getoond die stijging van het aantal belijders van de islam in Nederland tonen' en dat daarin een fragment voorkomt van 'een persoon die verklaart zijn moeder en zus te zullen doden, indien ze "onwettige" sex zouden hebben'. In de punten 7 en 8 van de inleidende dagvaarding heeft [appellant] erkend dat hij aansluitend op dit fragment wordt opgevoerd en dat daarna een ansichtkaartachtige voorstelling met op de kaart de tekst 'Groeten uit Nederland' volgt.
17. Als vaststaand moet dus worden beschouwd:
- dat Fitna uit (tenminste) twee delen bestaat;
- dat in het eerste deel daarvan beelden van terroristische aanslagen worden getoond;
- dat het tweede deel daarvan eerst de toename van de islam in Nederland en Europa aan de orde wordt gesteld en vervolgens kwesties als eerwraak worden behandeld;
- dat aansluitend hierop, ongeveer 48 seconden na het begin van het tweede deel, [appellant] in beeld wordt gebracht.
In het licht van deze vaststaande feiten missen [appellant]s stellingen dat a) in het onderdeel waarin hij wordt opgevoerd bebloede kinderen worden getoond en ouders met slagersmessen c.q. zwaarden die op het eerste oog kinderen slachten (memorie van grieven, blz. 3, 12e regel van onderen) en b) zijn beeltenis 'direct' na de beelden van de aanslagen op de Twin Towers 2001 is neergezet (zie rov. 13), een voldoende onderbouwing. In elk geval zijn deze stellingen onbewezen gebleven nu [appellant] daarvoor geen bewijs heeft aangeboden en hij Fitna ook niet voor het hof beschikbaar heeft gesteld.
18. Ook de deugdelijk onderbouwde stelling van Stichting PVV, dat tussen het eerste en het tweede deel van Fitna een duidelijke caesuur is aangebracht, is door [appellant] niet specifiek betwist, zodat ook dit als vaststaand moet worden aangenomen. Het moge zo zijn dat [appellant]- zoals hij heeft gesteld (zie rov. 13), zonder overigens het woord 'kort' nader te concretiseren - (relatief) kort na de beelden van de aanslag op de Twin Towers in beeld is gebracht, gelet op deze duidelijke caesuur kan niet - althans niet zonder nadere toelichting van de kant van [appellant], die ontbreekt - worden aangenomen dat de kijker een verbinding zal leggen tussen [appellant] en die aanslag of terroristische aanslagen in het algemeen. Of bij daadwerkelijke waarneming van Fitna een dergelijke associatie wellicht toch wordt opgeroepen, kan door het hof niet worden vastgesteld omdat deze film niet in het geding is gebracht.
19. [appellant] heeft niet (duidelijk) aangevoerd dat ook de passages uit het in rov. 17 genoemde tweede deel van de film die aan het fragment van zijn Netwerk-interview voorafgaan, een voor zijn goede naam schadelijke context opleveren. Voor zover in zijn stellingen een betoog met die strekking zou moeten worden gelezen, wordt dat betoog verworpen. De in het begin van het tweede deel getoonde staafdiagrammen/ statistieken zijn op zichzelf beschouwd neutraal, terwijl niet valt in te zien dat [appellant] zich bezwaard zou kunnen voelen of in zijn reputatie zou kunnen worden geschaad doordat hij in beeld is gebracht direct na de in rov. 14 weergegeven eerwraak-passage, gezien de volgende uitlatingen die [appellant] naar onweersproken stelling van Stichting PVV onder 47 van de conclusie van antwoord al eerder had gedaan:
- 'O God bezorg Van Gogh een ziekte die door alle bewoners van de aarde niet kan worden genezen. Hij zou daardoor tevergeefs naar de dood verlangen en treft het niet';
- 'God verblind het zicht van Ayaan Hirsi Ali zoals u haar hart hebt verblind, O God verblind haar zicht, O God bezorg haar hersenen een kanker, O God bezorg haar een tongkanker'.
Deze uitlatingen sluiten wat toon en strekking betreft immers aan bij hetgeen de niet nader aangeduide man in Fitna over eerwraak zegt.
20. Het onder 15 t/m 19 overwogene brengt met zich dat de stellingen van [appellant] dat hij in Fitna in een voor hem schadelijke context ten tonele is gebracht en dat hij daardoor in zijn goede naam is aangetast, feitelijke grondslag missen.
21. De enkele en niet nader uitgewerkte stelling van [appellant] op blz. 6 van de memorie van grieven dat 'als gevolg van zijn negatieve aanwezigheid in de film, hij op het internet met grote regelmaat is bedreigd, die het daglicht niet kunnen dragen' is onvoldoende om te kunnen aannemen dat hij door het gebruik van zijn beeltenis en uitlatingen in Fitna daadwerkelijk voldoende ernstig nadeel als in rov. 12 bedoeld heeft ondervonden. Bij gebreke aan concrete informatie over de aard en inhoud van de gestelde bedreigingen kan de ernst daarvan niet worden vastgesteld.
22. [appellant] heeft ten slotte een aantal stellingen betrokken die er op neerkomen dat zijn persoonlijkheidsbelangen zijn geschonden omdat hij zonder zijn toestemming en tegen zijn wil figureert in een film uit het kamp van zijn levensbeschouwelijke tegenstrever Wilders, die hem, [appellant], 'bij iedere gelegenheid als zware crimineel probeert neer te zetten' (memorie van grieven, blz. 3, 2e alinea) en 'die deze film voor eigen politiek gewin probeert te verzilveren' (memorie van grieven, blz. 3, 3e alinea).
23. In de punten 48 en 49 van de conclusie van antwoord heeft Stichting PVV naar voren gebracht dat [appellant] zich in het publieke debat heeft opgeworpen als pleitbezorger van een stroming binnen de islam die een strikte, fundamentele en radicale interpretatie van de Koran verdedigt, dat hij door publieke optredens reeds langere tijd voor de verschijning van Fitna een publieke figuur en (media)boegbeeld van die stroming is geworden en dat door eigen toedoen niet alleen zijn uitlatingen en opvattingen, maar ook zijn verschijning bekend is geworden bij een groot publiek. Deze stellingen van Stichting PVV zijn door [appellant] niet betwist. Hij heeft in hoger beroep bevestigd dat hij een bekende Nederlander is die soms controversiële uitspraken doet (memorie van grieven, blz. 3, 3e alinea, en blz. 4, 2e alinea). De door [appellant] in het, in Fitna ingelaste, Netwerk-interview gedane uitspraak, die er op neerkomt dat hij zich stelt achter de opvatting dat homosexualiteit en overspel misdaden zijn, is in het licht van de thans in Nederland geldende normen een dergelijke controversiële uitspraak. In Fitna is deze controversiële uitspraak van [appellant] gebruikt om de in die film uitgedragen positie (zie rov. 9, 1e volzin) in het publieke debat kracht bij te zetten.
24. Nu [appellant] zich zelf met controversiële uitspraken in het publieke debat heeft begeven is - gezien de in rov. 9 neergelegde uitgangspunten - zijn onder 22 omschreven belang op zichzelf beschouwd van onvoldoende gewicht om Stichting PVV het haar door artikel 10 lid 1 EVRM gewaarborgde recht te ontzeggen om één van die controversiële uitspraken te gebruiken in haar bijdrage aan het publieke debat. In aanmerking nemende dat dit niet is gedaan in een voor [appellant] schadelijke context (zie rov. 20), [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij daarvan anderszins nadelige gevolgen van voldoende betekenis heeft ondervonden (zie rov. 21) en zijn strikte privé-sfeer daardoor niet is getroffen (zie rov. 11), moet [appellant] zich dat laten welgevallen, zoals Stichting PVV onder 49 van de conclusie van antwoord heeft opgemerkt.
25. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de door [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegde schendingen van zijn persoonlijkheidsrechten hetzij niet zijn komen vast te staan (zie de rovv. 11, 20 en 21), hetzij door de vrijheid van meningsuiting van Stichting PVV worden gerechtvaardigd (zie rov. 24). Die vordering is dan ook niet toewijsbaar.
26. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de daarop gevallen kosten.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2011;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Stichting PVV begroot op € 1.769,- voor verschotten en € 1.631,- voor salaris;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, A.V. van den Berg en M.Y Bonneur; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.