ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3204

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.097/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van den Wildenberg
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag na scheiding; gezamenlijk gezag niet beëindigd ondanks verslechterde communicatie

In deze zaak gaat het om het ouderlijk gezag na een scheiding tussen de ouders van twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarigen was beëindigd en het gezag aan de vader was toegewezen. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd, en dat de vader de communicatie tussen hen frustreert en de minderjarigen tegen haar opzet. De vader daarentegen betoogt dat de moeder debet is aan de slechte communicatie en dat het goed gaat met de minderjarigen, die geen contact met de moeder willen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2012 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders ernstig is verslechterd, maar het hof oordeelt dat dit op zich geen reden is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof overweegt dat de moeder zich de afgelopen periode terughoudend heeft opgesteld en dat er geen bewijs is dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. Het hof vindt het belangrijk dat de moeder betrokken blijft bij het leven van de minderjarigen en dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, zodat zij deskundige hulp kan inschakelen indien nodig.

Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen. De vader's verzoek om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen. Deze beslissing is genomen op 25 april 2012 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 25 april 2012
Zaaknummer : 200.099.097/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-262
[appellante],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Barendrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 20 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 september 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 9 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 26 januari 2012 een brief van 25 januari 2012 met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 3 januari 2012 een brief van 2 januari 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 21 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door mr. J. Wagner, kantoorgenoot van zijn advocaat.
Mr. Peters heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag over de minderjarigen: [naam] geboren [in] 1997 te [geboorteplaats] en [naam], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk: de minderjarigen), beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt. De beschikking is op dit punt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover daarin is bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt) en, in zoverre opnieuw beschikkende, de vader in zijn inleidend verzoek strekkende tot verkrijging van het eenhoofdig gezag niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek aan hem te ontzeggen, kosten rechtens.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
4. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt. De rechtbank miskent daarmee dat de vader degene is die de communicatie tussen partijen frustreert, problemen uitvergroot en de moeder buiten spel zet. De vader handelt daarmee niet in het belang van de minderjarigen. De moeder stelt dat zij zich altijd coöperatief heeft opgesteld. Dat zij psychisch instabiel is en onvoldoende pedagogische inzicht heeft, wordt niet nader onderbouwd. De moeder betwist dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen partijen. De moeder is dan ook van mening dat de bestreden beschikking ten aanzien van het eenhoofdig gezag niet in stand kan blijven.
5. Volgens de vader is de moeder debet aan het ontbreken van goede communicatie tussen beiden. Hij stelt dat het de moeder niet om de minderjarigen gaat, maar om het voeren van strijd met hem. De minderjarigen willen geen contact met de moeder en wensen dat de vader alles voor hen regelt, aldus de vader. De vader stelt dat het goed gaat met de minderjarigen en dat de ondertoezichtstelling inmiddels is opgeheven. De vader is, gelet op het vorenstaande, dan ook van mening dat de bestreden beschikking ten aanzien van het eenhoofdig gezag moet worden bekrachtigd.
De vader stelt voorts nog dat de moeder in hoger beroep geen nieuwe feiten naar voren gebracht en bovendien probeert hem in diskrediet te brengen. De vader acht het dan ook redelijk dat zij in de proceskosten wordt veroordeeld.
6. Het hof overweegt als volgt. Voorafgaand aan de beschikking van de rechtbank hadden de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. Aan het hof ligt derhalve de vraag voor of de rechtbank op goede gronden heeft beslist om aan die situatie een einde te maken.
7. Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter onder meer na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, dan wel
b. indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
9. De ouders zijn het erover eens dat de communicatie tussen hen op enig moment ernstig is verslechterd, alsmede dat tussen hen op dit moment nauwelijks tot geen communicatie plaatsvindt. Niet is komen vast te staan dat het ontbreken van deze communicatie de vader in de uitoefening van het gezag heeft belemmerd. Gebleken is wel dat de moeder heel graag betrokken wil worden bij het leven van de minderjarigen. Zij heeft ter zitting, desgevraagd, verklaard dat zij op de hoogte gehouden wil worden van de ontwikkelingen rond de minderjarigen en dat het, zo begrijpt het hof, niet haar bedoeling is in te grijpen in hun alledaagse leven door mee te beslissen. De moeder maakt zich zorgen over de minderjarigen en staat open voor het verbeteren van de communicatie door middel van mediation. Het hof acht de redenen die door de moeder zijn aangedragen voor handhaving van het gezamenlijk gezag valide. Het hof neemt voorts in aanmerking dat gebleken is dat de moeder zich de afgelopen periode zeer terughoudend heeft opgesteld naar zowel de vader als de minderjarigen, met wie ze op dit moment geen contact heeft. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de minderjarigen klem en verloren dreigen te geraken tussen de ouders vanwege het gezamenlijk gezag. Het risico hierop lijkt eerder verband te houden met het negatieve gevoel dat de minderjarigen over de moeder hebben. Dat gevoel wordt naar het oordeel van het hof niet weggenomen door het gezag aan de moeder te ontnemen. Het hof deelt de zorgen van de moeder over de minderjarigen, die zich steeds meer van haar lijken af te keren. Door het gezag mede bij de moeder te laten, wordt zij in staat gesteld deskundige hulp in te roepen ten behoeve van de minderjarigen. Het hof acht, gelet op het vorenstaande, een toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de vader niet in het belang van de minderjarigen. De vader heeft naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden aangevoerd die reden geven om de moeder uit te sluiten van het gezag over de minderjarigen.
10. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het daarin bepaalde met betrekking tot het gezag over de minderjarigen derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de vader in zoverre alsnog afwijzen.
11. Het hof ziet gelet op de aard van de procedure geen aanleiding om, zoals de vader verzoekt, de moeder te veroordelen in de proceskosten en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met ingang van heden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de ouders met ingang van heden gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ‘s-Gravenhage;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge¬staan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2012.