ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3206

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.094.646/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van den Wildenberg
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van omgangsregeling tussen ouders na scheiding met vermoedens van seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De moeder, die het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de omgangsregeling op te schorten vanwege vermoedens van seksueel misbruik door de vader. De vader ontkende deze beschuldigingen en verzocht het hof om de omgangsregeling te verruimen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor haar beschuldigingen en dat er geen beletselen waren voor omgang. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat omgang in strijd was met de belangen van de minderjarige. Het hof heeft besloten om een nieuwe gefaseerde omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige geleidelijk aan kan wennen aan de situatie bij de vader thuis. De regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind in situaties van scheiding en vermoedens van misbruik.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 25 april 2012
Zaaknummer : 200.094.646/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-763
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van der Aar te Amsterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende, tevens incidenteel verzoeker, te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Venneman te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 september 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juli 2011 van de rechtbank Rotterdam, ingeschreven bij dit hof onder zaaknummer 200.094.646/01 (de onderhavige zaak). Bij dat beroep heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.094.647/01.
De vader heeft op 31 oktober 2011 een verweerschrift ingediend met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en op 9 november 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, in de hoofdzaak.
Bij het hof zijn in de hoofdzaak voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 13 oktober 2011 een brief van 11 oktober 2011 met bijlagen;
- op 29 november 2011 een brief van 28 november 2011 met bijlage;
- op 7 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen,
van de zijde van de vader:
- op 7 maart 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van het Rotterdams Omgangshuis:
- op 15 maart 2012 een brief van 14 maart 2012.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 5 januari 2012 een brief van 4 januari 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 2 november 2011 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Partijen hebben kort na de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de na te noemen minderjarige, zoals bij faxberichten van 15 en 21 november 2011 aan het hof is medegedeeld door de advocaat van de moeder Mede gelet op de bereikte overeenstemming heeft het hof bij beschikking van 30 november 2011 de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst ten aanzien van de beslissing omtrent de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht totdat op het hoger beroep in de zaak onder nummer 200.094.646/01 is beslist.
De hoofdzaak is op 21 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Mr. Van der Aar heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht als volgt zal zijn:
- de vader zal met ingang van 13 augustus 2011 gedurende twee maanden eens in de twee weken op zaterdag omgang met de minderjarige: [naam], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), hebben van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder thuis, waarbij de moeder of haar zoon in huis aanwezig mogen zijn;
- na ommekomst van voormelde periode zal de vader de minderjarige gedurende drie maanden eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij zich mogen hebben, buiten aanwezigheid van de moeder of haar zoon;
- na ommekomst van laatstgenoemde periode zal de vader de minderjarige eens in de twee weken bij zich mogen hebben van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, buiten aanwezigheid van de moeder of haar zoon;
- de vader zal de minderjarige op aaneengesloten feestdagen (Kerstmis, Oud en Nieuw, Pasen en Pinksteren) gedurende één in onderling overleg tussen partijen te bepalen dag bij zich hebben.
Deze regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Nadien zijn partijen blijkens de eerder genoemde faxberichten van de zijde van de moeder de volgende voorlopige omgangsregeling overeengekomen:
De vader zal in het Rotterdamse Omgangshuis op een woensdagochtend van half 10 tot half 12 omgang hebben met de minderjarige. Tot de minderjarige is ingeschreven in het omgangshuis, is het Medisch Kinderdagverblijf waar de minderjarige naartoe gaat bereid om een uur per week omgang te begeleiden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen en de raad te gelasten een onderzoek naar het vermeende seksueel misbruik in te stellen en de omgang geheel op te schorten totdat het raadsonderzoek is afgerond, met compensatie van kosten.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal appel
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep althans dit beroep af te wijzen;
in incidenteel appel
- te bepalen dat de minderjarige één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal verblijven;
- te bepalen dat de moeder elke keer als zij de vastgestelde omgangsregeling niet nakomt een dwangsom verbeurt van € 250,-,
kosten rechtens.
4. De moeder handhaaft haar standpunt over het vermoeden van seksueel misbruik van de minderjarige door de vader. Zij heeft op 24 augustus 2011 daarvan aangifte gedaan. De politie is daar zeer onzorgvuldig mee omgegaan. De zaak is geseponeerd. Dit betekent niet dat er niets is gebeurd. Ook het Medisch Kinderdagverblijf heeft in september 2011 verklaard dat er geen onbegeleide omgang kan plaatsvinden omdat de veiligheid van de minderjarige niet is gewaarborgd. Er zijn veel aanwijzingen dat er sprake is van seksueel misbruik. De minderjarige slaapt slecht en heeft last van nachtmerries. De laatste weken gilt en krijst ze. De moeder krijgt daarvoor hulp van Stek. Op 23 maart 2012 vindt een intake plaats bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (hierna: KJTC). De omgangsregeling moet volledig komen te vervallen tot het KJTC het onderzoek heeft afgerond of de raad een onderzoek heeft ingesteld en afgerond.
5. De vader betwist uitdrukkelijk dat hij de minderjarige seksueel heeft misbruikt. De moeder heeft kennelijk aangifte tegen hem gedaan, maar de man is op geen enkel moment gehoord. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het misbruik niet aannemelijk is gemaakt en dat er geen beletselen zijn voor omgang. Hij stemt in met een raadsonderzoek, zolang dat niet ten koste gaat van de omgang tussen hem en de minderjarige.
6. In incidenteel appel stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte een beperkte omgangsregeling heeft vastgesteld. Volgens de vader zijn er geen bezwaren om de omgangsregeling zodanig te verruimen, dat hij in staat wordt gesteld in het weekend iets leuks met de minderjarige te doen.
7. De ouders hebben zich ter zitting naar elkaar toe bereid verklaard om door middel van mediation te proberen nader tot elkaar te komen en goede afspraken omtrent de omgang tussen de vader en de minderjarige te maken.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben een kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de moeder het bestaan van omstandigheden die omgang in de weg zouden kunnen staan onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling over vermeend misbruik van de minderjarige door de vader, na betwisting door hem, ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof verenigt zich dan ook met oordeel van de rechtbank dienaangaande en de gronden waarop dat berust en neemt daartoe nog het volgende in aanmerking.
10. De moeder heeft aangifte van seksueel misbruik tegen de vader gedaan, maar uit de kennisgeving sepot van 17 januari 2012 volgt dat de officier van justitie heeft geoordeeld dat de vader niet zal worden vervolgd, omdat er onvoldoende wettig bewijs is.
11. Ter zitting heeft de moeder, desgevraagd, verklaard dat uit het lichamelijk onderzoek van de minderjarige in het Sophia Kinderziekenhuis niets naar voren is gekomen.
12. Uit het verslag van het Rotterdams Omgangshuis Horizon blijkt dat er op 15 maart 2012 inmiddels vijf begeleide contactmomenten tussen de vader en de minderjarige hadden plaatsgehad en dat het contact tussen beiden vanaf het begin goed is geweest. Voorts blijkt daaruit dat de minderjarige enthousiast is naar de vader en van het contact met hem lijkt te genieten. Zij vindt het moeilijk om afscheid van de vader te nemen.
13. Het hof ziet geen aanleiding het onderzoek van het KJTC af te wachten of de raad te verzoeken een onderzoek te doen. Gelet op de bevindingen van het Rotterdams Omgangshuis is het hof van oordeel dat de omgang na het omgangshuis een vervolg moet krijgen. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat omgang in strijd zou zijn met zwaarwegende belangen van de minderjarige. In het belang van de minderjarige zal het hof wel, in afwijking van de beslissing van de rechtbank, een nieuwe gefaseerde omgangsregeling vaststellen, nu het contact tussen de minderjarige en de vader, de afgelopen periode enkel in het omgangshuis heeft plaatsgevonden en de minderjarige in staat moet worden gesteld, eerst onder begeleiding, geleidelijk te wennen aan de situatie bij de vader thuis en het voor langere tijd verblijven bij hem.
14. De door de vader voorgestane omgangsregeling acht het hof op dit moment nog te prematuur, maar op de wat langere termijn niet in strijd met het belang van de minderjarige.
15. Het hof zal bepalen dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht als volgt zal zijn:
- de vader zal met ingang van heden gedurende twee maanden eens in de twee weken op zaterdag omgang met de minderjarige hebben van 13.00 uur tot 17.00 uur op een neutrale plek, onder toezicht van de moeder of een door haar aangewezen vertrouwenspersoon;
- na ommekomst van voormelde periode zal de minderjarige gedurende drie maanden eens in de twee weken op zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid bij de vader verblijven;
- na ommekomst van laatstgenoemde periode zal de minderjarige gedurende vier maanden eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid bij de vader verblijven;
- na ommekomst van laatstgenoemde periode zal de minderjarige eens in de twee weken onbegeleid bij de vader verblijven van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen.
16. Het hof is van oordeel dat bovenstaande regeling goed aansluit bij het volgen van een mediationtraject.
17. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
18. Het hof ziet geen grond om een dwangsom aan de moeder op te leggen, zoals door de vader is verzocht, en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
19. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
20. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betreft de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht als volgt zal zijn:
- de vader zal met ingang van heden gedurende twee maanden eens in de twee weken op zaterdag omgang met de minderjarige hebben van 13.00 uur tot 17.00 uur op een neutrale plek, onder toezicht van de moeder of een door haar aangewezen vertrouwenspersoon;
- na ommekomst van voormelde periode zal de minderjarige gedurende drie maanden eens in de twee weken op zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid bij de vader verblijven;
- na ommekomst van laatstgenoemde periode zal de minderjarige gedurende vier maanden eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid bij de vader verblijven;
- na ommekomst van laatstgenoemde periode zal de minderjarige eens in de twee weken onbegeleid bij de vader verblijven van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2012.