GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 juli 2012
Zaaknummer : 200.101.248/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-762
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.S. Clarenbeek te Maassluis,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.C. Baars te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 november 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 5 april 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 22 mei 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van vrouw:
- op 31 januari 2012 het originele beroepschrift en het dossier in eerste aanleg;
- op 6 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van man:
- op 16 mei 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 1 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan [adres] (hierna: de echtelijke woning) te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont. Het verzoek van de vrouw tot een ten laste van de man vast te stellen partnerbijdrage is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op [datum] 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid en de draagkracht van de man. Daarnaast is in geschil het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het gaat om de beslissing tot afwijzing van haar verzoek tot een ten laste van de man vast te stellen partnerbijdrage en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man maandelijks, telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 3.500,- bruto als bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, althans met ingang van een datum als het hof juist acht.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de netto behoefte van de vrouw vastgesteld dient te worden op € 1.689,10 per maand althans op een bedrag dat het hof - rekening houdend met de door de man aangevoerde grieven - redelijk acht. Voorts verzoekt hij te bepalen dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
5. Uit de stellingen van partijen in principaal appel en incidenteel appel volgt dat zij beiden de behoefte van de vrouw aan de orde stellen.
6. Het hof overweegt als volgt. Krachtens vaste jurisprudentie dient de rechter bij het bepalen van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
7. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding om de behoefte van de vrouw te bepalen aan de hand van de door haar overgelegde behoefteberekening (productie 2 bij haar brief van 5 september 2011) waaruit volgt dat haar behoefte € 3.559,29 netto per maand bedraagt.
8. De man heeft een aantal posten van de behoefteberekening betwist.
9. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de post woonlasten van totaal € 822,12 per maand, omdat de vrouw volgens hem ten onrechte is uitgegaan van een brutobedrag.
10. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de vrouw, desgevraagd, verklaard dat de componenten spaargroei van € 481,83 per maand en aflossingsvrij van € 34,04 per maand brutobedragen zijn. Het hof is met de man van oordeel dat in zoverre uitgegaan moet worden van nettobedragen en begroot de post woonlasten daarmee op ongeveer € 660,- netto per maand, inclusief de spaargroeiverzekering van € 306,25 per maand.
11. Ten aanzien van de post voeding van € 500,- per maand heeft de man aangevoerd dat daarin ten onrechte zijn begrepen de kosten van voeding ten behoeve van de kinderen van partijen, die volgens de man in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
12. Het hof begroot de post voeding in redelijkheid op € 400,- per maand. Het hof is van oordeel dat de kosten van voeding ten behoeve van de (uitwonende) kinderen van partijen, die volgens de vrouw regelmatig mee-eten, geen onderdeel uitmaken van de behoefte van de vrouw.
13. Voorts is de man van mening dat geen rekening gehouden moet worden met de post auto van totaal € 387,- per maand, omdat de vrouw de noodzaak van het bezit en gebruik van een auto niet aannemelijk heeft gemaakt.
14. Het hof houdt rekening met de post auto van totaal € 387,- maand, nu tussen partijen vaststaat dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen al de beschikking had over een auto, zodat deze uitgave tot de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw behoort.
15. De man heeft ten slotte bezwaar gemaakt tegen de post huisdieren van totaal € 475,- per maand, nu deze kosten volgens hem geen onderdeel uitmaken van de behoefte van de vrouw.
16. Het hof houdt rekening met de post huisdieren van totaal € 475,- per maand, gelet op het feit dat de vrouw zorgt voor de huisdieren die partijen ten tijde van het huwelijk ook reeds hadden, zodat ook deze uitgave huwelijksgerelateerd is.
17. Met inachtneming van het vorenstaande, en rekening houdende met de overige posten uit de behoefteberekening van de vrouw die de man niet heeft betwist, stelt het hof de behoefte van de vrouw vast op ongeveer € 3.300,- netto per maand.
18. Gelet ook op de onttrekkingen die partijen ten tijde van hun huwelijk aan de onderneming hebben gedaan, zoals blijkt uit de overgelegde jaarrekeningen, komt de behoefte van de vrouw het hof niet onredelijk voor.
Behoeftigheid van de vrouw
19. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
20. Het hof overweegt als volgt. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op [datum] 2012. Om te kunnen vaststellen of de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man is van belang het inkomen dat de vrouw in de periode na [datum] 2012 heeft genoten.
21. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de vrouw een inkomen geniet van € 499,51 bruto per maand (bij [naam]) en € 218,19 netto per week (als uitzendkracht bij [naam]). De vrouw werkt totaal 32 uur in de week.
22. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is haar werkzaamheden uit te breiden en zodoende meer inkomen te genereren en overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van het hof spant de vrouw zich voldoende in om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zo heeft zij, zoals blijkt uit de stukken, diverse sollicitatiepogingen ondernomen, maar zonder resultaat. Daarbij komt dat de vrouw psychische klachten heeft, als gevolg van het omkomen van haar familie bij een verkeersongeluk, hetgeen de man niet heeft weersproken. De vrouw wordt voor haar klachten behandeld door het bedrijfsmaatschappelijk werk en slikt antidepressiva. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw gemotiveerd is om te werken, maar dat haar klachten zodanig zijn dat zij haar belastbaarheid in negatieve zin beïnvloeden. De vrouw heeft moeite zich te concentreren op het werk en is vergeetachtig. Ter zitting is gebleken dat haar contract bij [naam] met ingang van 1 augustus 2012 zal worden beëindigd, omdat er klachten waren over het functioneren van de vrouw. Het hof is van oordeel dat de vrouw het verlies van haar baan niet kan worden aangerekend. Het hof neemt bij het vorenstaande nog in aanmerking de leeftijd van de vrouw, die thans 52 jaar is, en de omstandigheid dat zij tijdens het huwelijk van partijen, naast de zorg voor de kinderen, altijd parttime heeft gewekt. Dat de vrouw, zoals de man nog heeft gesteld, in verband met het uiteengaan van partijen een reële kans heeft gehad om de onderneming van partijen voort te zetten en daar een behoorlijk inkomen uit te generen, is het hof niet gebleken.
23. Nu de vrouw op dit moment niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, heeft zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man.
24. Thans dient te worden beoordeeld of de draagkracht van de man een bijdrage ten behoeve van de vrouw toelaat. Het hof zal hierna de draagkracht van de man beoordelen.
25. De man stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen.
26. Het hof is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een neergaande spiraal voor wat betreft omzet en winstverwachting met betrekking tot de voorheen in verband van een vennootschap onder firma met de vrouw maar thans alleen door de man gedreven onderneming. Het hof betrekt daarbij de huidige economische omstandigheden alsmede de omstandigheid dat zich in de directe nabijheid van de winkel van de man een filiaal van een landelijk opererende winkelketen heeft gevestigd, die onder meer fietsen verkoopt tegen aanmerkelijk lagere prijzen en die ook onderhoud aan fietsen verricht. De man heeft als gevolg van dit een en ander een kostenreductie moeten doorvoeren door een personeelslid te ontslaan en een goedkopere opslagruimte te gaan huren. De stelling van de vrouw dat zij verwacht dat de man in 2012 een betere omzet zal genereren, omdat hij thans fietsen verkoopt in een duurder segment en de verkoop van fietsen dit jaar bovendien pas laat op gang komt, passeert het hof, nu zij die naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd.
Uit de door de man overgelegde jaarstukken en de brief van de advocaat van de vrouw van 5 september 2011, blijkt dat vanaf 2009 de winst van de onderneming is gedaald. In 2010 is verlies geleden en in 2011 is slechts een zeer geringe winst gerealiseerd. Uit de meerdagenoverzichten betreffende de eerste vier maanden van 2012 blijkt voorts een lagere omzet dan in diezelfde periode in 2011. Gezien al het voorgaande, en rekening houdend met de lasten die de man heeft, waaronder de hypotheeklasten van de echtelijke woning en de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat hij met ingang van [datum] 2012 geen draagkracht heeft om een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te voldoen. Voorzover de vrouw de getrouwheid van de jaarstukken in twijfel trekt gaat het hof hieraan voorbij, nu zij haar bezwaren onvoldoende heeft onderbouwd.
27. Het hof zal gelet op het vorenstaande de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud vanaf [datum] 2012 op nihil bepalen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
27. Partijen zijn verdeeld over de vraag wie gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
28. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:165 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) de rechter op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak kan bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens die andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
29. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw degene was die ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op [datum] 2012 de echtelijke woning uitsluitend bewoonde (en daar nog steeds woont). De man heeft de echtelijke woning al in maart 2010 verlaten. Het hof is, gelet op voormeld criterium van artikel 1:165 BW, dan ook van oordeel dat het verzoek van de man - wat daar verder ook van zij - niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen, zij het op andere gronden.
30. Hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
31. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van de daarin opgenomen beslissing ten aanzien van het verzoek van vrouw tot een ten laste van de man vast te stellen partnerbijdrage en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van [datum] 2012 op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven op 29 juni 2012 door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Kempen en Ydema, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2012.