AV-nummer: 000917-12
Rolnummer: 22-000027-11
Datum uitspraak: 25 juli 2012
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige raadkamer
gewezen op de vordering van het openbaar ministerie op grond van artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen de veroordeelde, genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1979,
[adres].
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 2 december 2011 - voor zover hier van belang - veroordeeld tot de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: de ISD-maatregel) met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich binnen de eerste drie maanden van de proeftijd laat opnemen bij De Hoop en aldaar tot aan het einde van de proeftijd - of zoveel korter als deze instelling nodig acht - een intramurale behandeling zal ondergaan.
Namens het openbaar ministerie heeft de advocaat-generaal op 11 mei 2012 een schriftelijke vordering ingediend. Deze houdt in dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel zal gelasten, aangezien de veroordeelde zich niet aan de gestelde bijzondere voorwaarde heeft gehouden.
Het hof heeft deze vordering behandeld op de openbare raadkamerzitting van 25 juli 2012. Daar zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. B.A.C. van Tuinen, advo-caat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr. W.W.M. van Fessem.
Ter zitting heeft de voorzitter de vraag aan de orde gesteld of het gerechtshof bevoegd is van bovengenoemde vordering kennis te nemen, en de advocaat-generaal en de raadsman gewezen op de relevante wetgeving en jurisprudentie.
De advocaat-generaal heeft hierop geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van het gerechtshof.
De raadsman heeft eveneens de onbevoegdheid van het gerechtshof bepleit.
Bevoegdheid van het gerechtshof
Het hof constateert allereerst dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel door het openbaar ministerie bij het hof is ingediend als een vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft - nu sprake lijkt te zijn van een kennelijke verschrijving - de vordering opgevat als een vordering ex artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht, zoals reeds blijkt uit het opschrift van deze beschikking.
Met betrekking tot de bevoegdheid om kennis te nemen van een dergelijke vordering, overweegt het hof het navolgende.
Artikel 509z, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
"Tot kennisneming van de vordering (hof: ex artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht) is bij uitsluiting bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd."
Artikel 509ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
"Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikelen 38r en 38s (hof: van het Wetboek van Strafrecht) kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem."
In de onderhavige zaak is de ISD-maatregel op 30 december 2010 onvoorwaardelijk opgelegd door de rechtbank Dordrecht. Na tegen die beslissing door de veroordeelde ingesteld hoger beroep, heeft dit hof echter de ISD-maatregel onder voorwaarden opgelegd. Nu de maatregel eerst door het hof voorwaardelijk is opgelegd, lijkt de letterlijke tekst van de wet - waarin slechts van "rechtbank" wordt gesproken - geen duidelijkheid te bieden over de bevoegdheid tot kennisneming van de onderhavige vordering.
De Hoge Raad heeft evenwel bepaald dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 509z, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aldus moet worden gelezen dat tot kennisneming van een vordering tot tenuitvoer-legging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel bevoegd is de rechter die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan de
ISD-maatregel is opgelegd (HR 18-11-2008, NJ 2009, 292).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Dordrecht in eerste aanleg kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan het hof de voorwaardelijke ISD-maatregel heeft opgelegd. Deze rechtbank is daarom bij uitsluiting bevoegd van de vordering kennis te nemen. Het hof zal zich derhalve niet bevoegd verklaren tot kennisneming van de vordering.
Verklaart zich niet bevoegd tot kennisneming van de vordering.
Deze beschikking is gewezen door
mr. S. van Dissel, voorzitter,
mr. T.E. van der Spoel en mr. M.M. van der Nat, leden,
in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden,
en op 25 juli 2012 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.