Rolnummer: 22-002478-11
Parketnummer: 09-758733-10
Datum uitspraak: 16 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
op [geboortejaar] 1974,
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond - Gevangenis
De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord vrijgesproken en ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in de nek en/of de rug en/of de arm en/of de schouder, althans in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouw - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer na kalm beraad en rustig overleg heeft gestoken. Het hof zal daarom de verdachte vrijspreken van de onder impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in het lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte en het slachtoffer [benadeelde partij] ruzie hebben gekregen en dat de verdachte [benadeelde partij] uiteindelijk in de rug heeft aangevallen en hem daarbij meermalen opzettelijk met kracht in het lichaam heeft gestoken met een mes met een lemmet 10 à 15 cm lengte. Daarbij heeft de verdachte [benadeelde partij] onder meer een snijwond in de hals van 12 centimeter lengte toegebracht, een prikgat in de linkerflank en een prikgat in een schouderblad en is er ernstig bloedverlies ontstaan.
Gezien de bloedvaten en overige organen die in het menselijk lichaam in de onmiddellijke omgeving van deze verwondingen zijn gelegen, de omvang van het lemmet van het mes en de kracht waarmee de verdachte heeft gestoken, bestaat de aanmerkelijke kans dat een mens als gevolg van de aldus toegebrachte verwondingen overlijdt. Doordat de verdachte deze verwondingen opzettelijk aan [benadeelde partij] heeft toegebracht, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minstgenomen deze aanmerkelijke kans welbewust aanvaard. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte met de ten laste gelegde opzet handelde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof overweegt dat, daargelaten de omstandigheid dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep - naar aanleiding van haar overgelegde pleitaantekeningen desgevraagd - uitdrukkelijk heeft verklaard dat geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt gedaan mede gelet op het onderzoek ter terechtzitting de verklaring van de verdachte dat hij zich tegen het slachtoffer moest verdedigen omdat hij door het slachtoffer met een mes werd aangevallen, niet aannemelijk is geworden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer, een collega van hem die meereed in de auto die de verdachte ter beschikking had, naar aanleiding van een hoog opgelopen conflict op de openbare weg meermalen met een mes gestoken. Dat het slachtoffer dit heeft overleefd, is geenszins aan de verdachte te danken. Dat het slachtoffer het er levend van heeft afgebracht neemt niet weg dat verdachte met deze handelwijze het slachtoffer verwondingen heeft toegebracht die hem ernstig hebben geïnvalideerd. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat hij dit feit heeft begaan op de openbare weg, zijnde een bijzonder schokkende gebeurtenis voor zowel het slachtoffer als omstanders.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring ter terechtzitting in hoger beroep ondervindt het slachtoffer thans nog steeds zowel fysiek als psychisch de gevolgen van het gebeuren. Vanwege lichamelijke gebreken als gevolg van de steekwonden kan hij zijn werk als timmerman niet meer uitvoeren. Daarnaast voelt hij zich eerder moe, emotioneler en angstig en heeft dit gebeuren zowel zijn leven, als dat van zijn echtgenote en zoon ingrijpend veranderd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder eenmaal ter zake van mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport d.d. 7 april 2011, opgesteld en mede ondertekend door B. Otten, reclasseringswerker. Rapporteur acht een klinisch traject gericht op criminogene factoren noodzakelijk om de kans op recidive en de daarmee samenhangende gevaarsrisico's te doen verminderen. Het NIFP/IFZ heeft evenwel geen indicatie voor een klinisch traject afgegeven. De reclassering staat niet achter een ambulant traject als alternatief voor het noodzakelijk geachte klinisch traject, nu het gevaarsrisico groot is en een meldplicht een schijnveiligheid creëert. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Bovendien heeft het hof in aanmerking genomen de
Pro Justitia rapportage, psychologisch onderzoek d.d.
27 januari 2011, opgesteld door drs. E.J.A. Reijtenbagh, psycholoog NIP. Volgens dit rappport is bij verdachte sprake van antisociale, narcistische en paranoïde trekken en een cannabisafhankelijkheid. Het onderzoek biedt evenwel te weinig grond voor de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis en gezien de ontkennende houding van de verdachte kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Geadviseerd wordt daarom aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
Het hof is - alles overwegende en mede gezien de generale en speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen zal worden beslist overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Het hof zal ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst, het volgende beslissen.
Ten aanzien van de voorwerpen genoemd onder de nummers 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 zal het hof de teruggave aan [benadeelde partij] gelasten.
Ten aanzien van de voorwerpen genoemd onder de nummers
1, 2, 3, 4, 5, 6 en 16 zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Spreekt de verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [benadeelde partij] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 16.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. R.M. Bouritius en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2012.
mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
-