GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 april 2012
Zaaknummer : 200.095.629/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-650
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer,
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.M.H. Revis te ‘s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 juli 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 15 december 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 24 januari 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 10 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 9 februari 2012 een brief van diezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 28 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. A.M.V. Bandhoe, een kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
Mr. Bandhoe heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), ontzegd. Voorts is bepaald dat de moeder de vader met ingang van 1 september 2011 eenmaal per vier maanden schriftelijk op de hoogte stelt omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgang tussen de vader en de minderjarige en de informatieregeling.
2. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig onder verbetering van gronden, te bepalen dat de vader de minderjarige één dag in de veertien dagen op de zaterdag of zondag twee uren bij zich heeft, waarbij de omgangsregeling in overleg met de minderjarige kan worden uitgebreid.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de afwijzing van het verzoek van de vader tot vastlegging van een omgangsregeling betreft en, in incidenteel appel, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een informatieregeling is vastgelegd.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidenteel appel van (het hof leest:) de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking voor zover het de informatieregeling van de moeder betreft te bekrachtigen.
Beginsel van hoor en wederhoor
5. De vader stelt in eerste aanleg niet (behoorlijk) te zijn opgeroepen, waardoor hij ter zitting geen verweer heeft kunnen voeren. De vader stelt dat de rechtbank de behandeling van de zaak had moeten aanhouden, om hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunten toe te lichten. Nu de belangenafweging in eerste aanleg heeft plaatsgevonden zonder dat de standpunten van de vader in overweging zijn genomen, is het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ten onrechte afgewezen.
6. De moeder stelt dat partijen in eerste aanleg tijdig en op de bij wet voorgeschreven wijze zijn opgeroepen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de zaak niet aangehouden behoefde te worden. De vader is correct opgeroepen en derhalve in de gelegenheid gesteld zijn standpunten mondeling toe te lichten. Bovendien heeft de vader in eerste aanleg een verzoekschrift ingediend, bij welke gelegenheid hij zijn standpunten naar voren had kunnen brengen.
7. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de vader bedoelt te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, is dit gebrek naar het oordeel van het hof in hoger beroep hersteld, nu de vader (en zijn advocaat) in hoger beroep ten volle in de gelegenheid is geweest om het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling toe te lichten. Gelet hierop heeft de vader geen belang meer bij een beoordeling van de daarop betrekking hebbende grieven. Het hof gaat daarom aan deze grieven voorbij.
Omgang
8. De vader stelt dat de rechtbank hem ten onrechte het recht op omgang met de minderjarige heeft ontzegd. De rechtbank heeft, zo stelt de vader, ten onrechte geconcludeerd dat er voldoende ernstige bezwaren aan de zijde van de minderjarige bestaan om de vader de omgang te ontzeggen. De moeder heeft in 2003 het contact tussen de vader en de minderjarige verbroken, waardoor de minderjarige geen reëel beeld heeft van de vader. Bovendien is de minderjarige thans te jong om de gevolgen van zijn wens geen contact te hebben met de vader, te overzien. Indien de minderjarige op latere leeftijd nieuwsgierig wordt naar zijn vader, zou de dan ontstane vervreemding tussen vader en zoon een emotionele drempel zijn om contact te zoeken. Een opbouwende omgangsregeling is derhalve in het belang van de minderjarige. Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de raad - dat er op basis van de stukken vooralsnog geen mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de minderjarige wordt gezien - heeft gevolgd. Het is de vader niet duidelijk op welke stukken dit standpunt gestoeld is en de vader heeft geen reactie op de stukken kunnen geven. Er is derhalve gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
9. De moeder stelt dat de rechtbank de vader de omgang met de minderjarige op goede gronden heeft ontzegd. De moeder bestrijdt het standpunt van de vader dat het ontbreken van contact tussen de vader en de minderjarige aan de moeder te wijten zou zijn. Zowel de relatie tussen partijen als de sporadische contacten tussen de vader en de minderjarige na beëindiging van de relatie ging gepaard met veel agressie. Aan de vader is derhalve bij vonnis in kort geding van 18 september 2000 een straatverbod opgelegd. De moeder heeft destijds ingestemd met een omgangsregeling waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zondag bij de vader zou zijn, maar aan deze omgangsregeling is slechts gedurende circa twee maanden in 2002 uitvoering gegeven. De omgangsregeling is beëindigd omdat de vader drugs gebruikte, zijn woning zeer onverzorgd was, hij zich wederom in het bijzijn van de minderjarige agressief naar de moeder gedroeg en weigerde de woning van de moeder te verlaten. Pas in 2007 heeft de vader via een advocaat aangegeven omgang met de minderjarige te wensen. Tussentijds heeft hij, zo stelt de moeder, geen enkele belangstelling voor de minderjarige getoond. De minderjarige heeft bij de rechtbank aangegeven geen contact met de vader te wensen. De minderjarige kent de vader niet, hij heeft geen emotionele band met hem en hij wil geen contact. De rechtbank heeft de vader dan ook, zo stelt de moeder, op goede gronden de omgang met de minderjarige ontzegd. Bovendien acht de moeder contact tussen de vader en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige, nu hij in het verleden getuige is geweest van geweld en agressie van de vader jegens de moeder, hetgeen tot emotionele schade bij de minderjarige heeft geleid. De minderjarige is gebaat bij rust en stabiliteit en (het verzoek van de vader tot vaststelling van) een omgangsregeling zou daaraan in de weg staan. Bovendien is de moeder bang voor de vader en kan van haar niet gevergd worden dat zij haar medewerking zou verlenen aan een omgangsregeling. Omgang tussen de vader en de minderjarige zou tot zodanige onrust en spanningen in het gezin waarin de minderjarige normaal verblijft leiden, dat omgang in strijd moet worden geacht met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Ten aanzien van het standpunt van de vader dat de rechtbank zijn beslissing kennelijk heeft gebaseerd op stukken die aan de vader niet bekend zijn, stelt de moeder dat de raad zijn advies in eerste aanleg heeft gebaseerd op het verzoekschrift van de vader en het verweerschrift van de moeder.
10. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat het kind en zijn ouders recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van (een van) de in het derde lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) genoemde gronden voor ontzegging.
11. De minderjarige heeft tijdens het kinderverhoor in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, zeer expliciet aangegeven geen contact met de vader te wensen. De verklaringen en uitingen van de minderjarige komen het hof authentiek over en komen overeen met en bevestigen zijn eerdere verklaringen en hetgeen in de processtukken in hoger beroep als de mening van de minderjarige wordt omschreven. Gelet op de leeftijd van de minderjarige dient rekening te worden gehouden met zijn mening. De minderjarige heeft verklaard niets van zijn vader te weten en ook niets van hem te willen weten. De minderjarige kent zijn vader niet, zijn vader is een vreemde voor hem, en de minderjarige wil daarin op dit moment geen verandering brengen. Dat de vader erg graag contact met de minderjarige wil, maakt het voor de minderjarige niet anders.
12. Het hof is gelet hierop van oordeel dat er op dit moment een grond is voor ontzegging aan de vader van het recht op omgang met de minderjarige, te weten de ernstige bezwaren daartegen van de zijde van de minderjarige. Nu de moeder in eerste aanleg en in hoger beroep afwijzing van het verzoek van de vader heeft verzocht en geen ontzegging van de omgang, zal het hof dat verzoek toewijzen. Het hof zal op grond van het vorenstaande de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de vader alsnog afwijzen.
Informatie
13. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij de vader eenmaal per vier maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige. De moeder stelt dat - gelet op het belaste verleden - van haar niet gevergd kan worden dat zij op enige wijze contact behoudt met de vader. De moeder stelt er recht en belang bij te hebben elke vorm van contact met de vader te vermijden.
14. De vader bestrijdt het standpunt van de moeder dat niet van haar gevergd kan worden hem te informeren over de minderjarige. Los van het feit dat de stellingen van de moeder omtrent het door de vader in het verleden gebruikte geweld en de angst die dit nog immer bij de moeder of bij de minderjarige zou veroorzaken niet zijn onderbouwd, is de moeder slechts gehouden driemaal per jaar schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de ontwikkelingen van de minderjarige. Van persoonlijk contact tussen de vader en de moeder of de minderjarige is dan geen sprake. Niet valt in te zien dat door gehoor te geven aan de door de rechtbank opgelegde informatieplicht een situatie zal ontstaan waarbij de moeder met de aanwezigheid van de vader zou worden geconfronteerd en enig risico zou bestaan dat de moeder slachtoffer zou worden van verbale of fysieke uitingen van agressie door de vader.
15. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de ouder die met het gezag belast is op grond van artikel 1:377b lid 1 BW gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. De rechter kan op verzoek van een ouder ter zake een regeling vaststellen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
16. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat van haar niet gevergd kan worden informatie aan de vader te verschaffen omtrent de minderjarige. Het verstrekken van informatie impliceert immers niet het hebben van contact met de vader. Indien de moeder bang is voor eventuele reacties van de vader op een e-mail met informatie over de minderjarige, kan zij de informatie schriftelijk verzenden, eventueel via haar advocaat. Voor zover de bezwaren van de moeder tegen het verstrekken van informatie over de minderjarige aan de vader daaruit bestaan dat zij vreest dat hij op grond van de stukken het geheime adres van de moeder kan achterhalen, overweegt het hof als volgt. Het staat de moeder vrij om de in het kader van de informatieregeling over te leggen stukken in die zin te anonimiseren, dat daaruit haar adres en / of woonplaats niet te achterhalen zijn. Hierbij valt te denken aan de over te leggen schoolrapporten. Het staat de moeder vrij deze rapporten in die zin aan te passen, dat daaruit de naam en het adres van de school niet blijken, enkel het door de minderjarige gevolgde curriculum en de door hem behaalde resultaten.
De minderjarige heeft tijdens het kinderverhoor aangegeven dat het verkeerd voelt als zijn moeder informatie over hem aan zijn vader moet verstrekken. Hieraan wil het hof niet het gevolg verbinden dat het belang van het kind vereist dat er helemaal geen informatie dient te worden verstrekt. Het hof is wel van oordeel dat de door de rechtbank bepaalde informatieregeling te ruim is. Het hof zal de bestreden beschikking te dien aanzien dan ook vernietigen en bepalen dat de moeder eenmaal per jaar, na afloop van elk schooljaar doch niet later dan op 31 juli, de vader schriftelijk dient te informeren over de minderjarige en dat zij daarbij tenminste één goedgelijkende recente kleurenfoto van de minderjarige dient te voegen, alsmede zijn schoolrapporten over het voorafgaande schooljaar.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af;
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per jaar, niet later dan op 31 juli, schriftelijk omtrent de ontwikkelingen van de minderjarige zal informeren, middels toezending van een kopie van de (geanonimiseerde) schoolrapporten van de minderjarige, tezamen met ten minste één recente, goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige en een kort verslagje omtrent de vorderingen en ontwikkelingen van de minderjarige en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van de Poll en Van Wijk, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2012.