ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4369

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.440-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bemiddeling bij de totstandkoming van een huwelijk in India en de toezeggingen van de bemiddelaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de bemiddeling bij de totstandkoming van een huwelijk in India. [Appellante] stelde dat [geïntimeerde] had toegezegd ervoor in te staan dat de Indiase bruid, [M], de door haar gekochte juwelen mee zou nemen naar Nederland. Het hof had eerder, in een tussenarrest van 8 mei 2012, [appellante] toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs. Tijdens de getuigenverhoren op 6 en 27 juni 2012 verklaarden zowel [appellante] als haar zoon [R] en diens kennis [G] over de toezeggingen van [geïntimeerde]. [Geïntimeerde] verklaarde in het tegengetuigenverhoor dat hij de juwelen niet zou vergoeden als [M] niet naar Nederland zou komen.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs opleverden voor de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] de toezeggingen had gedaan. De verklaringen waren inconsistent en er was onvoldoende bewijs dat [geïntimeerde] de juwelen zou vergoeden. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellante] niet toewijsbaar was, omdat er geen begin van bewijs was geleverd voor de stellingen die zij had ingenomen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage en veroordeelde [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] waren begroot op € 1.527,00.

De uitspraak werd gedaan op 7 augustus 2012 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke en ondubbelzinnige toezeggingen in bemiddelingssituaties, vooral in internationale contexten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
zaaknummer : 200.071.440/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 934960 RL EXPL 10-5110
Arrest van 7 augustus 2012
inzake:
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Katwijk,
tegen
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.D.E. Kaasjager te 's-Gravenhage.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 8 mei 2012 verwijst het hof naar dat arrest. In dat arrest heeft het hof [appellante] toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs. Op 6 juni 2012 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is gemaakt. Op 27 juni 2012 is het getuigenverhoor voortgezet en heeft een tegen-getuigenverhoor plaatsgevonden. Van deze zitting is proces-verbaal gemaakt. De advocaten van beide partijen hebben telefonisch aan de griffier bevestigd dat partijen geen memorie na enquête wensen te nemen. Tot slot is de zaak naar de rol verwezen voor arrest.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Bij voormeld tussenarrest heeft het hof [appellante] toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde], in het bijzijn van getuigen, heeft medegedeeld dat hij er voor zou instaan dat een huwelijk zou worden gesloten tussen de zoon van [appellante] en de dochter, genaamd [M], van zijn Indiase kennis […]. Voorts zou hij er voor hebben ingestaan dat [M] met de juwelen, door [appellante] in India aangeschaft ten behoeve van het voorgenomen huwelijk, naar Nederland zou komen. Als dit niet zou gebeuren dan zou [geïntimeerde] er persoonlijk voor instaan dat [appellante] het bedrag van € 2.041,10 terug zou krijgen al zou hij dat uit zijn eigen zak moeten betalen.
2. Ten bewijze van voormelde stellingen heeft [appellante] zichzelf als getuige doen horen, alsmede haar zoon [Naam] (verder: [R]) en diens kennis [Naam] (verder: [G]). [geïntimeerde] heeft in het tegengetuigenverhoor zichzelf als getuige doen horen.
3. Bij de getuigenverhoren hebben beide partijen verklaard dat het huwelijk tussen [M] en [R] is voltrokken, doch dat het niet meer was dan een ceremonie in een tempel. Voor de Indiase wet zijn [M] en [R] niet getrouwd. Evenmin is in geschil dat [geïntimeerde] (enige) bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht bij de totstandkoming van het huwelijk.
4. Het hof acht niet bewezen dat [geïntimeerde] de hiervoor onder 1. weergegeven toezeggingen aan [appellante] heeft gedaan, zodat haar vordering alleen al op die grond niet toewijsbaar is. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.1 [G] heeft verklaard dat hij op de […]laan in Den Haag een gesprek heeft opgevangen tussen [appellante] en [geïntimeerde], maar hetgeen [geïntimeerde] volgens hem zou hebben gezegd tegen [appellante] wijkt af van de stellingen van [appellante]. Hij stelt immers te hebben gehoord dat [geïntimeerde] de sieraden zou vergoeden als [M] zonder juwelen naar Nederland zou komen, maar dat [geïntimeerde] dit laatste niet zou doen indien [...] niet naar Nederland zou komen.
4.2 [R] heeft verklaard dat ook hij bij verschillende gelegenheden heeft gehoord dat [geïntimeerde] de juwelen zou vergoeden als [M] zonder juwelen naar Nederland zou komen. Hij heeft voorts verklaard dat hij het gesprek bij [geïntimeerde] thuis zo aanvoelde dat [geïntimeerde] ook had toegezegd dat hij € 2.000,00 zou betalen als [M] helemaal niet naar Nederland zou komen. Bij de getuigenverhoren is gebleken dat [geïntimeerde] de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheerst, zodat de gesprekken tussen hem en [appellante] in het Hindi werden gevoerd. [R] heeft verklaard dat zijn moeder in het gesprek bij [geïntimeerde] thuis met deze in Hindi sprak. Ook heeft hij verklaard dat hij niet of nauwelijks Hindi spreekt, maar dat hij wel een paar woorden kan herkennen. Het hof is er om die reden niet van overtuigd dat [R] heeft kunnen opvangen wat er precies tussen [geïntimeerde] en [appellante] is besproken en afgesproken. Daar komt bij dat [R] niet heeft verklaard te hebben gehoord dat [geïntimeerde] de juwelen zou vergoeden indien [M] in het geheel niet naar Nederland zou komen. Dat hij dit wel zo 'aanvoelde' is naar het oordeel van het hof onvoldoende.
4.3 De verklaring van [appellante] kan ingevolge het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv. geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Nu van de te bewijzen stellingen (met name dat [geïntimeerde] de juwelen (ook) zou vergoeden als [M] niet naar Nederland zou komen) nog geen begin van bewijs is geleverd, kan de verklaring van [appellante] niet als aanvulling als bedoeld in voormeld artikellid gelden.
5. De grief slaagt niet. Het hof zal het vonnis waarvan hoger beroep bekrachtigen en [appellante], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage van 29 april 2010;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.527,00 waarvan te voldoen:
(a) aan de griffier van het hof € 1.461,25, te weten € 197,25 voor in debet gesteld griffierecht en € 1.264,00 voor salaris advocaat, waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
(b) aan [geïntimeerde] € 65,75 voor niet in debet gesteld griffierecht;
- bepaalt dat het aan de griffier van het hof verschuldigde bedrag, te weten € 1.461,25 bijgeschreven dient te zijn op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van Ministerie van Justitie Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- bepaalt dat dit bedrag uiterlijk twee weken na heden moet zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, M.Y. Bonneur en
S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012 in aanwezigheid van de griffier.