GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.101.778/01 + 200.101.779/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 11-1946
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Birinci-Doganer te Rotterdam,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Noord te Ridderkerk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam, welke beschikking aan de man is betekend op 8 november 2011.
De vrouw heeft op 13 april 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 4 juni 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 juni 2012 een brief van 12 juni 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 11 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 22 juni 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap, onder de opschortende voorwaarde van beëindiging van het huwelijk, vastgesteld en bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud zal betalen van € 750,- per maand en bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht, de verdeling van de huwelijksgemeenschap, welke nog niet door echtscheiding is ontbonden, en de door de man te betalen uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. De echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [in] 1977 te Turkije, uit te spreken;
II. De schulden van partijen ad € 6.750,- bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden;
III. De overige verzoeken van de vrouw af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof in incidenteel appel:
A. De echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [in] 1977 te Turkije, uit te spreken;
B. De verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen, de toedeling van de helft der schulden aan de man, alsmede de veroordeling van de man om een partneralimentatie aan de vrouw te betalen, als eerder verzocht aan de rechtbank Rotterdam in het verzoekschrift van de vrouw;
C. De eventuele overige verzoeken van de man af te wijzen.
4. De man verzet zich tegen het incidenteel appel van de vrouw en verzoekt het hof het incidenteel appel van de vrouw af te wijzen, met een zodanige beslissing als het hof juist mag achten.
Geen openbare behandeling
5. De vrouw heeft voorafgaand aan de zitting, bij brief van 11 juni 2012, aangekondigd dat zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, naast haar advocaat, zal worden bijgestaan door mevrouw [X], dit in verband met mogelijke taalproblemen. De man heeft daartegen, na het uitroepen van de zaak ter zitting, bezwaar aangevoerd.
6. Het hof is van oordeel dat, zoals ook ter zitting is besloten en aan partijen kenbaar is gemaakt, mevrouw [X] - die geen tolk is - niet bij de mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig behoort te zijn. Ingevolge artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geschiedt de behandeling immers met gesloten deuren. Blijkens artikel 1.4.5 van het geldende Procesreglement draagt, indien een belanghebbende de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig is, deze, dan wel zijn advocaat, zorg voor een tolk. Dat de vrouw, dan wel haar advocaat, dit heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico.
Indiening van nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
7. Het hof stelt vast dat de door de man op 21 juni 2012 overgelegde stukken, bestaande uit financiële gegevens ter zake zijn inkomen en lasten, buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3 van het geldende procesreglement zijn overgelegd. Hoewel de vrouw tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zal het hof desondanks acht slaan op deze stukken, nu deze stukken naar het oordeel van het hof kort en eenvoudig te doorgronden zijn en de vrouw en haar advocaat ter zitting een leespauze van dertig minuten hebben gekregen en er op hebben kunnen reageren.
Ontvankelijkheid principaal appel
8. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de griffier ten onrechte op het ingediende beroepschrift heeft vermeld dat dit op 8 februari 2012 bij faxbericht bij het hof is ingediend. Deze fax maakt immers geen deel uit van de stukken die zij van het hof heeft ontvangen, aldus de vrouw. Voorts betoogt de vrouw dat het beroepschrift vermoedelijk niet is ingediend en ondertekend door een advocaat.
9. Het hof is van oordeel dat het principaal beroepschrift tijdig conform het geldende Procesreglement is ingediend. Dat het beroepschrift bij faxbericht is ingediend en geen deel uit maakt van de stukken die de vrouw van het hof heeft ontvangen, doet daar niet aan af. Voorts is het hof van oordeel dat het principaal beroepschrift is ondertekend door een advocaat, hetgeen conform artikel 1.2.1 van het geldende Procesreglement is. Gelet hierop kan de man dan ook worden ontvangen in zijn principaal appel.
Huwelijksgemeenschap / toepasselijk recht
10. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de helft van de waarde van de woning in Turkije aan de vrouw toebedeeld dient te worden. De man voert daartoe aan dat op de huwelijksgemeenschap Turks recht van toepassing is, nu partijen in 1977 (bij het sluiten van het huwelijk) de gemeenschappelijke Turkse nationaliteit hadden. Bovendien staat de woning op zijn naam en heeft hij de koopsom van de woning voldaan, zodat de woning niet in de huwelijksgemeenschap valt. Daarbij komt nog dat niet is gebleken dat er een overwaarde zou zijn op de woning in Turkije. Voorts is de Nederlandse rechter niet bevoegd ter zake te beslissen nu de woning in Turkije is gelegen en de Turkse rechter derhalve zou moeten beslissen.
11. De vrouw stelt dat het Nederlandse recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Volgens de vrouw zijn partijen direct na hun huwelijk in Rotterdam gaan wonen. In 1978 zijn zij vertrokken naar Turkije tot ongeveer november 1985. Voorts vermag de vrouw niet in te zien waarom er geen overwaarde op de woning in Turkije zou zijn, nu de man heeft beweerd de koopsom van de woning te hebben voldaan en er derhalve kennelijk geen hypotheek op rust.
12. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn op [in] 1977 in Turkije gehuwd. Ter zitting in hoger beroep is vast komen te staan dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting beiden uitsluitend de Turkse nationaliteit bezaten. Ingevolge de verwijzingsregels, zoals geformuleerd in de uitspraak van de Hoge Raad van 10 december 1976 , NJ 1977, 325 (Chélouche/Van Leer) is toepasselijk het recht van het land waarvan partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de nationaliteit bezaten, indien partijen niet voor hun huwelijk een rechtskeuze ten aanzien van het huwelijksvermogensregime hebben gedaan. Partijen hebben daaromtrent niets gesteld, zodat het hof ervan uitgaat dat zij geen rechtskeuze hebben gedaan. Nu ten tijde van de huwelijkssluiting de Turkse nationaliteit van partijen de gemeenschappelijke nationaliteit was, is het Turkse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
13. Op 1 januari 2002 is in Turkije het nieuwe Turks Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) in werking getreden. Het wettelijke stelsel is gewijzigd van een scheiding van goederen in een gemeenschap van aanwinsten, ook wel ‘deelgenootschap van verwervingen’ genoemd.
14. Ter zitting is gebleken dat de man de woning te Turkije in 1999 heeft verworven. Op basis van het Turks huwelijksvermogensrecht is deze woning privé-eigendom van de man en behoeft hij de waarde van de woning niet met de vrouw te verrekenen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij uit privémiddelen gelden in de betreffende woning heeft geinvesteerd.
15. Partijen hebben niet dan wel onvoldoende aangegeven welke goederen zij na 1 januari 2002 hebben verworven. Het hof kan dan ook niet de verwervingen van het deelgenootschap vaststellen. Ook is het hof niet op de hoogte van de waarde van de goederen die tot het deelgenootschap behoren. Het hof kan derhalve niet vaststellen of de vrouw in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensrecht enige vordering op de man heeft. Het verzoek van de vrouw de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen, zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
16. De man heeft ter zitting, onweersproken, gesteld dat hij alle schulden zal dragen en dat daarmee slechts in het kader van de vast te stellen partneralimentatie rekening dient te worden gehouden. Het hof zal aldus beslissen. In het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensrecht gaat het hof ervan uit dat de man de schulden als eigen schulden zal voldoen en de vrouw ter zake deze schulden verder zal vrijwaren.
Behoefte/behoeftigheid vrouw
17. De man heeft de behoefte van de vrouw als zodanig niet bestreden. Door de man is slechts gesteld dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en in haar eigen behoefte moet kunnen voorzien.
18. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet zelf (volledig) in haar behoefte kan voorzien door het verwerven van inkomen. Blijkens de stukken ontvangt zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bovendien kan zij nauwelijks lezen en schrijven en is zij de Nederlandse taal niet goed machtig. De draagkracht van de man is mitsdien de beperkende factor.
19. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een inkomen van € 25.194,- bruto per jaar zoals dit volgt uit de jaaropgaaf 2011 van het UWV. Voorts houdt het hof rekening met een bijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.812,- per jaar.
20. Voorts houdt het hof rekening met de volgende maandelijkse lasten: een huur van € 466,85 en een premie ziektekostenverzekering van € 108,25.
21. De man heeft gesteld dat hij een schuldenlast heeft welke bestaat uit een belastingschuld van € 8.094,- en een onderhandse lening van € 13.000,-. Voorts heeft hij gesteld dat hij een doorlopend krediet heeft. Op dit krediet betaalt hij een bedrag van € 181,- per maand af. Bij brief van 12 juni 2012 heeft de man nog een aantal bescheiden ter zake in het geding gebracht.
22. Uit een bijlage bij de brief van 12 juni 2012 volgt dat er een schuld is aan de belastingdienst van de € 8.094. Uit het verhandelde ter zitting volgt voorts dat er een schuld is van € 13.000,- welke schuld door de man als een eigen schuld zal worden voldaan. Gezien alleen al deze schulden, is het hof van oordeel dat de man op dit moment onvoldoende draagkracht heeft om ten behoeve van de vrouw enige onderhoudsbijdrage te voldoen. Wel gaat het hof ervan uit dat de man de hiervoor vermelde schulden zo spoedig mogelijk zal aflossen.
23. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, dient de bestreden beschikking te worden vernietigd voor zover de rechtbank aan de vrouw een onderhoudsbijdrage heeft toegekend alsmede voor zover de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld.
24. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud is toegekend en de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst af de vordering van de vrouw met betrekking tot, de door haar gevorderde bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, alsmede haar vordering tot verdeling van de voormalige huwelijksgemeenschap;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.